Waarom leren Nederlands is niet gemakkelijk - An exploration of some syntactic issues in the acquisition of Dutch by native English speakers

Adriaan
D'Haens

Waarom leren Nederlands is niet gemakkelijk

 

Wie al eens gesproken heeft met anderstaligen die Nederlands leren, merkte vast enkele “vreemde kronkels” in hun zinnen. Een zin als “Waarom leren Nederlands is niet gemakkelijk.” verraadt dat mensen die Nederlands leren het vaak moeilijk vinden om de woorden van een zin in de juiste volgorde te plaatsen. In zijn scriptie Germaanse talen onderzocht Adriaan D’Haens wat hiervan de oorzaken zouden kunnen zijn.

 

Als mensen talen leren, voltrekken er zich allerhande gecompliceerde processen in hun hersenen. Een bekend Amerikaans taalkundige, Noam Chomsky, bedacht in het midden van de vorige eeuw een theorie die de werking van deze processen verklaarde. Hij ging uit van een zogeheten taalverwervingsmodule in de hersenen, een soort ingebouwd systeem dat ervoor zorgt dat mensen makkelijk taal kunnen verwerven. Door te luisteren naar de taal die om hem/haar heen gesproken wordt kan een Chinese baby dankzij deze module met evenveel gemak Chinees leren als een Vlaamse baby Nederlands. Volgens Chomsky moest het taalverwervingsproces wel op een dergelijk systeem een beroep kunnen doen, omdat een kind anders onmogelijk op basis van de taal die hij/zij hoort zijn hele taalvermogen kan construeren. Maar wat gebeurt er als mensen een nieuwe, tweede taal leren? Kunnen anderstalige nieuwkomers of Vlaamse scholieren die Engels of Frans leren op school ook een beroep doen op dit systeem? Hierover zijn de meningen verdeeld.

 

Langs de ene kant zijn er taalkundigen die beweren dat de Universele Grammatica, zo heet het systeem dat de taalverwervingsmodule leidt, geen rol meer kan spelen bij het leren van vreemde talen. Langs de andere kant gaan sommigen ervan uit dat deze nog even actief is. Als je niet in de rol van een Universele Grammatica gelooft, dan moet er natuurlijk iets anders aan de basis liggen van hoe we vreemde talen leren. Dit zou volgens sommigen weleens de invloed van de moedertaal kunnen zijn: een zogenaamde taaltransfer; bijvoorbeeld van het Nederlands naar het Frans, in het geval van Vlaamse schoolkinderen die Frans leren. We hebben allemaal wel in onze eerste Franse dialoogjes onszelf voorgesteld als “Je suis Adriaan, je suis 11 ans.”. Ongetwijfeld kwam de leerkracht dan tussen en verbeterde hij/zij: “J’ai 11 ans”. want: in het Frans zeg je “11 jaar hebben”.  Als het voor Nederlandstaligen al moeilijk is om deze kleine regel te leren, is het voor anderstaligen al helemaal een zware klus om de Nederlandse woordvolgorde onder de knie te krijgen.

 

De Nederlandse woordvolgorde is namelijk allesbehalve eenvoudig. Wanneer we ondergeschikte zinnen maken, zetten we de werkwoorden helemaal op het einde, en als er een zinsdeel voor het onderwerp en de persoonsvorm staat, worden die nog eens omgewisseld (daar is deze zin een mooi voorbeeld van). Als je kijkt naar waar de onderwerpen, de lijdende voorwerpen en de persoonsvormen staan in de  vorige zin, zien we dat het Nederlands dus heel wat verschillende mogelijkheden heeft. Dat is in het Engels, de taal waarmee het Nederlands in dit onderzoek werd vergeleken, wel even anders. In English,the  subject and the verb stay in the same position, no matter what you do or what you say. Voor het onderzoek werd ervan uitgegaan dat dit het net zo moeilijk maakt om zinnen met een correcte volgorde te construeren in het Nederlands. Dat is overigens ook voor onze zuiderburen, de Walen, zo, want ook het Frans kent deze variatie aan woordvolgordes niet. “Dat Franstaligen niet altijd kunnen maken even goede zinnen” mogen we hen dus misschien ook niet altijd even kwalijk nemen. Nederlandstaligen zouden logischerwijze dan ook minder problemen met woordvolgorde mogen ondervinden, omdat in het Engels (en het Frans) de volgorde van het werkwoord en het onderwerp veel consequenter in elkaar zit.

 

Om deze veronderstellingen te onderzoeken, legde Adriaan D’Haens een verzameling aan van Engelse en Nederlandse teksten, geschreven door Nederlandstaligen en Engelstaligen die respectievelijk Nederlands en Engels als vreemde taal leerden. Deze teksten haalde hij van internationale examens die Engelstalige studenten Nederlands in Ierland, Engeland en Amerika hebben afgelegd. De organisatie Certificaat Nederlands als Vreemde taal neemt jaarlijks ettelijke officiële taaltesten af van mensen die Nederlands leren over de hele wereld. Nederlands kent immers ook buiten onze taalgrenzen enige populariteit. Voor de Engelse teksten dook hij in de examenarchieven van een Vlaamse middelbare school, en selecteerde opstellen van een vergelijkbare moeilijkheidsgraad, geschreven door scholieren uit het derde en vierde middelbaar.

 

Hoewel de gegevens van het onderzoek voorzichtig geïnterpreteerd moeten worden, leverde het onderzoek toch interessante resultaten op. Engelstaligen bleken inderdaad, zoals verwacht, fouten te maken tegen de Nederlandse woordvolgorde. Ook de voorspelling over het Engels van Nederlandstaligen kwam uit: Nederlandstaligen bleken niet dezelfde problemen als Engelstaligen te ondervinden wanneer zij Engelse zinnen maakten; hun woordvolgorde was foutloos. Wie een moedertaal heeft met een ‘moeilijke’ woordvolgorde kan dus blijkbaar zonder problemen overschakelen op een makkelijkere variant, maar vice versa levert dat aanzienlijke moeilijkheden op. Het loont dus beslist de moeite om als taalleerkracht rekening te houden met de moedertaalachtergrond van je studenten. Met enige zin voor fantasie zou je tenslotte kunnen zeggen dat het met een nieuwe taal leren net als met leren fietsen is: wie gewoon is om op een fiets te rijden kan zonder problemen terug met een driewieler rijden, maar voor wie een driewieler gewoon is, is op een gewone fiets leren fietsen niet even evident.

Download scriptie (1.71 MB)
Universiteit of Hogeschool
Universiteit Gent
Thesis jaar
2008