Huwelijk en pensioen: tijd voor verandering

Jill
Laeveren

Of partners al dan niet gehuwd zijn, maakt nog steeds een wereld van verschil uit bij het vaststellen van het wettelijk en aanvullend pensioen van werknemers. De bevoorrechting van gehuwden staat echter haaks op de huidige realiteit waarbij partners een wettelijke of feitelijke samenwoning steeds vaker boven het traditionele huwelijk verkiezen. Het is dan ook hoog tijd dat de pensioenwetgeving aangepast wordt aan de huidige maatschappij waardoor er rekening wordt gehouden met alle relatievormen.

image-20220920112337-1

De keuze voor een bepaalde relatievorm heeft een rechtstreekse impact op het wettelijk pensioen van werknemers. Enkel gehuwden hebben namelijk recht op een rustpensioen aan gezinstarief van 75%. Wettelijk en feitelijk samenwonenden dienen het te stellen met een rustpensioen aan algemeen tarief van 60%. Verder kunnen gehuwden die besluiten tot een feitelijke scheiding toepassing maken van ‘pensioensplitsing’. Dit houdt in dat de ‘zwakkere’ echtgenoot een gedeelte van het rustpensioen van de ‘meer gegoede’ echtgenoot verkrijgt. Bij een echtscheiding maken ex-gehuwden dan weer, onder bepaalde voorwaarden, aanspraak op een echtscheidingspensioen. Wettelijk en feitelijk samenwonenden zijn noch gerechtigd op pensioensplitsing, noch op een echtscheidingspensioen.  Tot slot is het recht op een overlevingspensioen, dat ontstaat bij het overlijden van één van de partners, eveneens voorbehouden aan gehuwden.

De wijze waarop partners hun relatie vormgeven is minder van belang bij het aanvullend pensioenstelsel. De relatievorm heeft doorgaans geen invloed op de omvang van het pensioen. Enkel bij scheiding is de relatievorm indirect van belang om te bepalen of het reeds opgebouwd aanvullend pensioen al dan niet moet verdeeld worden. Een verdeling dringt zich enkel op indien partners gehuwd zijn onder een gemeenschapsstelsel. Indien partners gehuwd zijn met scheiding van goederen, wettelijk of feitelijk samenwonend zijn, dient er geen verdeling plaats te vinden. Momenteel is er echter een wetsvoorstel hangende dat een verdeling wenst mogelijk te maken voor alle gehuwden en wettelijk samenwonenden.

Discriminatie

Het Grondwettelijk Hof stelt dat de huidige verschillende behandeling van de relatievormen in het kader van het wettelijk pensioenstelsel van werknemers gerechtvaardigd is, en aldus niet in strijd is met het grondwettelijk gelijkheids- en non-discriminatiebeginsel. Deze rechtspraak dient echter genuanceerd te worden.

Gehuwden, wettelijk en feitelijk samenwonenden bevinden zich immers niet steeds in een verschillende juridische toestand waardoor er niet langer sprake is van een objectief onderscheid. Een aantal verplichtingen, zoals bijvoorbeeld de wettelijke bijdrageplicht tussen partners, geldt vandaag zowel voor gehuwden als wettelijk samenwonenden. Daarnaast kunnen partners via notariële akte de huwelijkse rechten en plichten van toepassing verklaren op hun relatie. Er kan dan ook niet langer gesproken worden van een algemene verschillende juridische toestand van gehuwden enerzijds en wettelijk en feitelijk samenwonenden anderzijds.

Ook de proportionaliteit van de huidige wetgeving kan in vraag gesteld worden. Partners worden namelijk indirect verplicht om te huwen indien zij de wettelijke ‘pensioenvoordelen’ wensen te genieten. Dit druist volledig in tegen de vrije keuze waar het Grondwettelijk Hof van uit gaat. De huidige wetgeving is daarnaast niet geschikt om de financiële noden van partners op te vangen. Er dient dan ook te worden nagedacht over minder verregaande alternatieven.

De huidige wetgeving is dus niet langer gebaseerd is op een objectief onderscheid en voldoet niet meer aan de proportionaliteitsvereiste waardoor er sprake is van discriminatie.

Wetsvoorstel

Het wetsvoorstel dat een verdeling van het aanvullend pensioen wenst mogelijk te maken voor alle gehuwden en wettelijk samenwonenden behoeft eveneens bijgesteld te worden. Het is namelijk gevaarlijk om alle gehuwden en wettelijk samenwonenden zomaar over dezelfde kam te scheren aangezien zij zich niet steeds in dezelfde juridische toestand bevinden. Een schending van het grondwettelijk gelijkheids- en non-discriminatiebeginsel loert dan ook om de hoek.

Daarnaast kan de absolute uitsluiting van feitelijk samenwonenden in vraag worden gesteld. Indien feitelijk samenwonenden zich in eenzelfde juridische toestand als gehuwden bevinden, leidt dit immers tot een nieuwe discriminatie.

Het is dan ook cruciaal dat de wetgever kijkt naar de invulling die partners aan hun relatie geven in plaats van naar de gekozen relatievorm op zich.

Feitelijk gezinsbegrip als oplossing

De introductie van een feitelijk gezinsbegrip kan een oplossing bieden om bestaande en toekomstige discriminaties te verhelpen. Het Nederlandse recht, waarbij de gekozen relatievorm als vertrekpunt dient, waarna enkele correcties worden aangebracht, kan hierbij als voorbeeld dienen. Ik pleit dan ook voor de volgende invulling van het feitelijk gezinsbegrip: gehuwden en ongehuwde meerderjarigen die samenwonen met een andere ongehuwde meerderjarige en daarmee een gezamenlijke huishouding voeren alsof zij gehuwd zijn.

Of partners al dan niet een ‘gezamenlijke huishouding’ voeren, hangt af van de concrete situatie. Onweerlegbare vermoedens kunnen evenwel ingevoerd worden zodat bewijsmoeilijkheden worden vermeden. ‘Alsof zij gehuwd zijn’ vereist niet dat partners alle huwelijkse rechten en plichten naleven. Het volstaat dat zij naar de buitenwereld toe de indruk wekken dat zij gehuwd zijn.

Met de introductie van dit feitelijk gezinsbegrip garandeert men aldus dat partners die zich daadwerkelijk in dezelfde juridische situatie bevinden gelijk behandeld worden, ongeacht welke vorm hun relatie aanneemt.

Download scriptie (896.44 KB)
Universiteit of Hogeschool
Universiteit Hasselt
Thesis jaar
2022
Promotor(en)
Tim Opgenhaffen