Woordenschatverwerving bij Vlaamse kleuters. Directe interactie en overhearing als verwervingsmechanismen.

Elien
Peremans

Luistervinken in de kleuterklas? Doen!

Spreken. Interactie. Communicatie. Dat zijn de kernwoorden die het huidige Vlaamse (talen)onderwijs karakteriseren. Wat men met de Nederlandse taal kan en doet is belangrijk, niet langer wat men erover weet. Vlaams minister van Onderwijs Pascal Smet geeft in zijn talennota aan dat er in de scholen gestreefd moet worden naar een grotere taalvaardigheid van de leerlingen. Ontwikkeling van de communicatieve vaardigheden begint daarom best al op kleuterleeftijd. Kleuteronderwijzers proberen de Nederlandse spraak van de kleuters te stimuleren door zoveel mogelijk met en tegen hen te spreken. Dit doen ze door op een interactieve manier verhaaltjes voor te lezen, kringgesprekken te houden, liedjes te zingen etc. Kleuters die de Nederlandse taal onvoldoende beheersen of waarvan de taalverwerving minder vlot verloopt, komen in aparte klasjes terecht. Daar worden ze ondergedompeld in een zogenaamd Nederlands ‘taalbad’. De kleuters krijgen individuele begeleiding en ook extra mogelijkheden om met de juf of meester te praten en op die manier hun woordenschat uit te breiden.

Het is duidelijk dat kleuteronderwijzers een onderwijsmethode gebruiken die ‘directe instructie’ wordt genoemd. Kleuters worden zoveel mogelijk persoonlijk aangesproken, ze krijgen de kans om te praten, te vertellen. Kleuteronderwijzers leggen hen, op een speelse manier, nieuwe concepten, woorden en betekenissen uit. Het is een manier van lesgeven die zeer nauw aansluit met de opvoedingsstijl die westerse ouders doorgaans hanteren: ‘child directed speech’. Volwassenen doen er immers alles aan om hun kind zoveel mogelijk in een gesprek te betrekken. Daarvoor passen ze hun eigen taal aan het niveau van het kind aan, spelen ze samen spelletjes of lezen ze het kind een verhaaltje voor. Woorden die voor het kind onduidelijk zijn, worden aan de hand van plaatjes, voorwerpen of acties uitgelegd. Directe interactie zorgt er dus voor dat kinderen Nederlands verwerven, zowel thuis als op school.

Omdat kleuterscholen al enkele jaren te kampen hebben met overvolle klassen, is directe interactie met de kleuters niet altijd mogelijk. Pascal Smet beloofde eerder al om het probleem te verhelpen door een groter aantal kleuteronderwijzers in te zetten tegen 1 september 2012. Deze oplossing moet naast het verlagen van de werkdruk voor de huidige kleuteronderwijzers vooral ook bijdragen tot het welzijn van de kleuters. Wanneer de klassen voldoende gereduceerd worden, kunnen de kleuteronderwijzers hun aandacht weer verdelen onder de kleuters.

Door eenzijdig te blijven vasthangen aan directe interactie voor kleuteronderwijs, werd een andere denkpiste, een aanpassing van de huidige lesmethode, over het hoofd gezien. We zijn er ons amper van bewust dat er ook culturen zijn waarin kinderen op een heel andere manier worden opgevoed en taal leren. Veel ouders in niet-westerse families spreken nauwelijks met en tegen hun kinderen, laten ze vooral zelfstandig spelen en geven weinig of geen verklarende uitleg bij de woorden en concepten die ze gebruiken. Toch verwerven ook deze kinderen hun taal op een correcte manier. Ze doen dat op basis van wat onderzoekers kenmerken als ‘overhearing’. Door te observeren wat anderen doen en door gesprekken tussen anderen af te luisteren, leert het kind nieuwe woorden en concepten. Niet enkel niet-westerse kinderen leren taal op basis van overhearing. Ook Vlaamse kleuters leren het grootste deel van hun taal op basis van deze positieve vorm van ‘luistervinken’. Het gebruik van persoonlijke voornaamwoorden zoals ‘ik’ en ‘jij’ is daar een voorbeeld van. Een volwassene spreekt over zichzelf als “ik” en spreekt het kind aan met “jij”. Wanneer het kind antwoordt, is het echter niet vanzelfsprekend om de rollen om te keren en over zichzelf als “ik” te praten en de volwassene aan te spreken met “jij”. Wanneer het kind echter een gesprek beluistert tussen anderen, zal het deze persoonlijke voornaamwoorden in de context correct leren gebruiken.

Om te weten of Vlaamse kleuters ook nieuwe, voor hen nog onbekende woorden leren op basis van overhearing, werden kleuters uit verschillende kleuterscholen aan een experiment onderworpen. Aan groepjes van telkens zes kleuters werd een verhaal verteld met daarin twaalf nonsenswoorden. Enkele groepen werden rechtstreeks aangesproken en uitgedaagd om nadien over de gebeurtenissen en de personages te vertellen. Andere groepjes kleuters moesten zich tijdens de voordracht in stilte bezig houden met een puzzel of het inkleuren van een tekening. Hoewel zij bezig waren met hun opdracht, konden ze het verhaal wel afluisteren terwijl het verteld werd tegen andere kleuters of tegen een volwassene. Na afloop werd de nieuwe woordenschat van de kleuters getest aan de hand van een vragenlijst.

De resultaten van het onderzoek tonen aan dat de kleuters die direct werden aangesproken niet beter scoorden dan de kleuters die het verhaal konden afluisteren. Dit is een interessante bevinding omdat het aangeeft dat kinderen niet voortdurend aandacht en individuele oefening nodig hebben om nieuwe woordenschat te verwerven. Overhearing blijkt even effectief en bovendien kunnen lessen die gebaseerd zijn op de ‘luistervinkmethode’ voordelig zijn voor zowel kleuteronderwijzer als kleuter. Eén leerkracht kan zich immers op basis van overhearing en binnen een bepaalde tijdspanne over meer leerlingen ontfermen dan wanneer hij lesgeeft volgens de interactiemethode. Men kan zich op die manier afvragen of kleinere klassen zo dringend nodig zijn. Laat kleuters luistervinken, dat werkt ook!

Universiteit of Hogeschool
KU Leuven
Thesis jaar
2011