Zo de ouden zongen, zo piepen de jongen?

Jonas
Truwant

Zo de ouden zongen, zo piepen de jongen
 
Geld en statuten zijn bepalend voor relatie moederpartij-jongerenafdeling

 
Zondagavond 10 juni 2007, kwart voor tien. CD&V-N-VA blijkt de grote winnaar van de federale verkiezingen te zijn. De Vlaamse kiezers gunnen Guy Verhofstadt geen derde ambtstermijn als premier, en dus zet hij een stap opzij. Hét signaal voor de media om de vooraf gemonteerde en geschreven reportages over de carrière van de paarse regeringsleider boven te halen, beginnend met zijn passage bij de toenmalige PVV-jongeren.
 
De politieke levensverhalen van onder anderen Jean Luc Dehaene, Yves Leterme, Karel De Gucht, Patrick Dewael, Filip Dewinter en Luc Van den Bossche zijn op dezelfde manier gestart. Stuk voor stuk zetten deze politici via een politieke jongerenafdeling hun eerste stapjes op het politieke toneel. Nadenken over politieke thema’s, pamfletten leren schrijven, acties uitwerken, …, voor de meeste leden bood deze periode vooral de mogelijkheid ervaring op te doen en een aantal vaardigheden aan te leren. Persoonlijke verrijking, dus. In het verleden slaagden sommigen er echter ook in de ‘volwassen’ politiek te beïnvloeden en dus een maatschappelijke rol te spelen. Zo schuwden Wilfried Martens en Guy Verhofstadt, destijds voorzitters van respectievelijk CVP-jongeren en PVV-jongeren, de confrontatie met de moederpartij niet.
 
Helemaal verleden tijd zijn dergelijke situaties overigens niet. Zo beleefde de VLD-top in 2004 bange uurtjes toen Annick De Ridder, toenmalig voorzitter van Jong VLD Antwerpen, erin geslaagd was een VLD-congres te laten beslissen of de goedkeuring van het migrantenstemrecht al dan niet een regeringscrisis waard was.
 
Vuist of slap handje
Toch lijken de politieke jongerenafdelingen van vandaag een minder prominente rol in het politieke landschap in te nemen. De ledencijfers illustreren dat. Tussen 1986 en 2001 verloor CVP-jongeren bijna 60 procent van zijn leden. Het verlies bij de PVV-jongeren bedroeg in die periode 75 procent. Jongsocialisten hield in 2001 zelfs geen tiende meer over van zijn maximum van 1974. Hoewel de ledencijfers sinds het begin van deze eeuw opnieuw aan een opmars bezig zijn, lijken de jaren zeventig en tachtig voorgoed verleden tijd. En om een vuist te maken waarmee je als jongerenafdeling hard op tafel kunt slaan, is een ruime achterban geen overbodige luxe.
 
Maar er is meer. Naast de aan- of afwezigheid van een achterban, speelt ook de mate van onafhankelijkheid en autonomie een belangrijke rol. Uit gesprekken met de voorzitters van de verschillende Vlaamse politieke jongerenafdelingen blijkt dat ze die onafhankelijkheid en autonomie hoog in het vaandel dragen. Na de eeuwwisseling opteerden zowel Animo (SP.A) als Prego (Spirit) voor een benaming die geen enkele verwijzing naar de moederpartij in zich droeg. “We willen geëngageerde jongeren aantrekken, mensen met een mening, zonder hen het gevoel te geven dat ze aan partijpolitiek doen”, klonk het in het voorjaar van 2007 bij Animo en Prego.
 
Die laatste gaan sinds eind 2006 echter als Jong Spirit door het leven en keren dus terug naar het verlaten pad. Het gebrek aan naamsbekendheid en herkenbaarheid lag aan de basis van die beslissing, al zijn er nog meer nadelen verbonden aan die gegeerde autonomie. Zo kan de moederpartij zich achter dat autonomieprincipe schuilen als de jongerenafdeling geld of verkiesbare plaatsen vraagt. Wie onafhankelijk wil zijn, heeft ook weinig te eisen. Een vuist maken wordt opnieuw erg moeilijk…
 
Evenwicht
En dus is het voor de politieke jongerenafdelingen zoeken naar een goed evenwicht tussen autonomie en samenwerking, tussen die dreigende vuist en een vriendelijk uitgestoken hand.
 
Goede afspraken maken goede vrienden, en kunnen dus verhinderen dat het tot een handgemeen komt. Bij politieke partijen moeten we voor die afspraken teruggrijpen naar de partijstatuten.
 
De statuten van CD&V, Spirit en N-VA creëren in hun partijorganen de meeste ruimte voor vertegenwoordiging van de politieke jongerenafdeling, de statuten van Open VLD de minste. Jongerenvoorzitter Edward Roossens verwijst daarvoor naar de ideologische achtergrond van de liberalen: “Groepsdenken staat nogal haaks op onze ideologie. We onderschrijven uiteraard wel het recht op vereniging, maar gegarandeerde vertegenwoordiging vinden wij te veel neigen naar het stramien van een standenpartij.” De omgekeerde beweging, de moederpartij die statutaire inspraak heeft in de jongerenafdeling, treffen we enkel aan bij Animo.
 
Daarnaast zijn financiële middelen nodig om die autonomie, voortvloeiend uit inspraak en afspraak, in de praktijk kracht bij te zetten. Als de jongerenafdelingen volledig afhankelijk zijn van die moederpartij voor die financiële ondersteuning, dan hebben ze echter geen andere keuze dan telkens braaf een uitgestoken hand aan te reiken. Om dat te vermijden ontvangen Jong CD&V, Jong VLD, Animo, Jong Groen!, Jong N-VA en Jong Spirit subsidies van het Vlaamse jeugdwerk. Behalve bij Jong CD&V vormen die subsidies ruim 75 procent van het totale budget van deze politieke jongerenafdelingen, die zich dus wel wat kunnen permitteren en geen dreigementen over financiële drooglegging hoeven te vrezen.
 
Bij Jong CD&V bedraagt de financiële inbreng van de moederpartij naar schatting 40 procent van het budget, bij Vlaams Belang Jongeren (VBJ) loopt dat zelfs op tot 60 procent, mede omdat ze geen aanvraag tot subsidies indienen. “We bepalen liever onze eigen koers en ons eigen programma, zonder dat we verantwoording moeten afleggen aan iemand die buiten onze partij en onze eigen organisatie staat.”
 
Hefbomen
Statutaire garanties en geld lijken twee belangrijke hefbomen om drie overige aspecten van de verhouding tussen politieke partijen en hun jongerenafdelingen in werking te stellen. Zo proberen de jongerenafdelingen een vormende taak op zich te nemen door een ruim gamma van workshops en studiedagen aan te bieden. Echter, een gebrek aan technische en financiële middelen verplicht de jongerenafdelingen soms om op de moederpartij terug te vallen voor die vorming. “Zij hebben namelijk meer expertise en een ruimer budget”, klinkt het bijvoorbeeld bij Jong N-VA.
 
Ook de wederzijdse inspraak en invloed op elkaars politieke programma en ideologisch parcours worden in grote mate bepaald door deze twee hefbomen. De meeste jongerenafdelingen hebben bijvoorbeeld een statutair gegarandeerd amenderings- en stemrecht op de congressen van de moederpartij. Deze inspraakvorm is echter beperkt tot het reageren op reeds opgestelde ideologische teksten. Deel uitmaken van werkgroepen die deze teksten voorbereiden, komt naar eigen zeggen enkel voor bij Jong CD&V en VBJ. Jong VLD opteert overigens bewust voor die post factum-aanpak. “Als je samenwerkt vanaf de bron, kun je het uiteindelijke resultaat niet meer op een neutrale manier bekijken.”
 
Terwijl de jongerenafdeling vroeger op ideologisch vlak vaak een radicalere positie innam dan de moederpartij, lijkt ook hier de uitgestoken hand nu te primeren. Financiële afhankelijkheid zou dat kunnen verklaren, al dragen de voorzitters van de jongerenafdelingen vooral andere potentiële verklaringen aan. Zo wordt gewezen op de toegenomen interne democratie en de tendens om meningsverschillen niet naar buiten te brengen. “Het is nog maar de vraag wat media-aandacht op lange termijn oplevert. Misschien creëer je eerder wrevel dan dat je een constructieve rol kunt vervullen”, aldus Jong Spirit.
 
Tot slot kan in een verhouding tussen politieke partijen en hun jongerenafdelingen niet naast de doorstroming van jongeren gekeken worden. Wie echter het voortouw neemt in dat rekruteringsproces is minder voor de hand liggend. De statutaire garanties op verkiezingslijsten zijn vrij beperkt, al worden de jongerenafdelingen wel bij het overleg betrokken of hebben ze een stem in het orgaan dat de lijsten goedkeurt. VBJ lijkt de grootste invloed te hebben, bij Animo blijft de impact beperkt tot een informele consultatie.
 
Politieke jongerenafdelingen lijken dan ook in de eerste plaats kansen te creëren om kwaliteiten in de verf te zetten en zo de aandacht van de moederpartij te trekken. “Jongeren wringen zich op eigen houtje in een bepaalde positie, waarna wij hen eventueel een laatste duwtje in de rug geven”, legt Jong N-VA-voorzitter Bas Luyten uit. Uit eigen onderzoek blijkt alvast dat leden van een politieke jongerenafdeling veel vaker kandidaat zijn, jonger zijn bij hun eerste kandidatuur én veel vlotter verkozen geraken.
 
Pragmatisch
Politieke jongerenafdelingen zijn alle van mening dat het er bij sommige andere jongerenafdelingen minder vrij en onafhankelijk aan toe gaat. Globaal gezien lijken Jong CD&V en Jong Spirit de meest gunstige positie in te nemen, Jong VLD scoort het ‘slechtst’. We mogen ons echter niet blindstaren op de onafhankelijkheidsidee, die door velen nochtans als een heilig principe beschouwd wordt. Ook hier leidt een pragmatische houding vaak tot meer inspraak, meer beslissingskracht en meer succes dan het varen van een volledig autonome koers. En laat net dat nu ook de conclusie zijn van die reportage over de politieke carrière van Verhofstadt…

Universiteit of Hogeschool
Universiteit Gent
Thesis jaar
2007