Beestige cultuur: zoöarcheologie in de klas

Matthias
Galloo

Een zomerse dag in 1476 na Christus, de late namiddag. In een bos in de buurt van Aalter wordt een hert door enkele edelen en hun honden opgejaagd. Najaar 2021 na Christus, een school in Ieper, net na de speeltijd. Enkele leerlingen werken aan een opdracht over cultuuruitingen. Hoewel deze twee situaties op het eerste zicht niets met elkaar te maken hebben, probeert deze masterproef aan te tonen dat het onderzoek naar archeologische resten van dieren gebruikt kan worden als leerinhoud van lessen gericht op cultuuruitingen. Veel hangt af van hoe je cultuur definieert.

Cultuur kan namelijk meer zijn dan een schilderij aan de muur of een klassiek muziekstuk. Cultuur kan ook gezien worden als gedrag waarbij er betekenis wordt gegeven aan de werkelijkheid. Dit is eveneens de visie van het Vlaams ministerie van Onderwijs en Vorming. Een belangrijke bron om cultuuruitingen van menselijke samenlevingen te begrijpen zijn de relaties tussen dier en mens. Onderzoek naar deze relaties via de studie van dierlijke resten aangetroffen op archeologische sites – ook wel zoöarcheologie genoemd – kan hieraan bijdragen.

Ondanks het menswetenschappelijk belang van deze onderzoeken, worden ze zelden gebruikt als leerinhoud in Vlaamse secundaire scholen. Deze masterproef tracht te achterhalen waarom dit zo is: heeft dit soort onderzoek niet genoeg potentieel om eindtermen rond cultuuruitingen te verwezenlijken? Of is het ontbreken van een toegankelijke vertaalslag een probleem bij de implementatie van deze onderzoeken?  Om een antwoord te vinden op deze vragen werd er een selectie gemaakt van eindtermen die specifiek gericht zijn op cultuuruitingen. Van deze eindtermen werd nagegaan in welke mate ze aansluiting vonden bij zoöarcheologische onderzoeksthema’s. Tenslotte werd door middel van een didactisch pakket geprobeerd deze onderzoeken om te zetten naar leerinhouden.

De knoken in de klas

Ondertussen hebben die laatmiddeleeuwse edelen van daarnet smakelijk gegeten van het hertenvlees en worden de knoken na de maaltijd gedumpt in de kasteelgracht. Een goeie 500 jaar later worden deze botten aangetroffen bij de archeologische opgraving van het kasteel, samen met de resten van 32 soortgenoten. Deze dieren waren kennelijk hetzelfde lot beschoren.

De leerlingen uit 2021 krijgen een tekening van de aangetroffen botten van de herten en een vertaling van een middeleeuws jachthandboek. Één van hen merkt op dat vooral delen van de achterpoten gevonden werden. Een andere leerling voegt daaraan toe dat juist die delen ontbreken die volgens het jachthandboek door de heer moeten weggeschonken worden. De leerkracht vraagt aan de leerlingen: “Waarom jaagt deze heer, om daarna een deel van de buit weg te schenken?” Één leerling wil antwoorden, maar trekt dan twijfelend zijn hand weer in. Een andere leerling  zegt: “De heer toont hiermee aan dat hij de baas is, omdat hij bepaalt wie wat krijgt.” De leerling die eerst twijfelde, durft dan toch te antwoorden: “Ik denk dat de heer en de edelen ook hun mannelijkheid willen bewijzen met al dat jagen.”

Op deze manier krijgen de leerlingen beetje bij beetje zicht op enkele mechanismen die tijdens de late middeleeuwen werden gebruikt om afstand te creëren tussen de adel en de boerenstand. Mechanismen die ook gebruikt werden om onderlinge relaties binnen de aristocratie op te bouwen. Daarnaast leren ze ook van elkaar, want via de gesprekken in de klas wordt duidelijk dat niet iedereen deze cultuuruiting – het jagen – op eenzelfde manier interpreteert.

Een reëel potentieel

Deze scène in het klaslokaal heeft (nog) nooit plaats gevonden. Deze  masterproef toont echter aan dat de verwezenlijking van nogal wat eindtermen georiënteerd op cultuuruitingen wel degelijk kan gerealiseerd worden via inzichten die voortvloeien uit zoöarcheologisch onderzoek. De nadruk ligt hierbij op sleutelcompetenties met betrekking tot historisch en ruimtelijk bewustzijn, cultureel bewustzijn en culturele expressie. Ook minder voor hand liggende eindtermen kunnen worden gerealiseerd. Deze hebben betrekking op de exacte wetenschappen, burgerschapscompetenties en duurzaamheid. Zo kan de chemische analyse van enkele tanden van runderen uit het Britse Neolithicum gebruikt worden om leerlingen de wisselwerking te laten illustreren tussen STEM-disciplines en de maatschappij. Dat de realiseerbare eindtermen afkomstig zijn uit verschillende sleutelcompetenties illustreert mooi het transversale karakter van deze zoöarcheologische leerinhouden. De resultaten van zoöarcheologisch onderzoek lenen zich dan ook uitstekend om te worden toegepast in vakoverschrijdende instructieactiviteiten of in een schoolcontext waarbij de vakkenstructuur werd losgelaten. Dit transversale karakter is het directe gevolg van het multidisciplinaire karakter van de  archeologie in het algemeen en van de zoöarcheologie in het bijzonder.

Beestige cultuur: een didactisch pakket

Als sluitstuk van deze masterproef werd een didactisch pakket opgesteld. Zo werd aangetoond dat de eindtermen ook praktisch realiseerbaar zijn. Dit pakket volgt een chronologische indeling, waarbij de zoöarcheologische gegevens gebruikt worden als een bron die kan helpen bij de interpretatie van  cultuuruitingen. Door deze benadering kunnen deze dierlijke resten goed gebruikt worden binnen enkele  instructieactiviteiten. De tastbare aard van de dierlijke resten helpt bij het implementeren van een Multiple Representation-benadering. Hierbij wordt dezelfde informatie vanuit verschillende invalshoeken aangeboden. Dit kunnen de echte dierlijke resten zijn, een tekening waarop het aantal resten schematisch staat afgebeeld of een kaart waarop staat aangeduid waar de resten vandaan komen en waar ze naartoe gaan. Hierdoor kunnen de leerlingen terugvallen op een rijke ervaringsbasis. Ook bij de  Cognitive Apprenticeship aanpak kun je dierlijke resten als bron gebruiken. Bij deze aanpak dient er niet alleen kennis vergaard te worden over feiten, maar – onder andere – ook kennis over hoe deze inzichten tot stand zijn gekomen.

Tenslotte is het ook de bedoeling dat dit pakket de implementatie van deze zoöarcheologische onderzoeken en hun bevindingen binnen de Vlaamse secundaire scholen ondersteunt. Enerzijds vormen ze een originele bron waarbij op een unieke manier kan gewerkt worden aan de verwezenlijking van enkele eindtermen. Anderzijds doen ze een volgende generatie leerlingen misschien inzien wat het belang is van een dergelijk onderzoek, zeker op een moment waarop internationaal gerenommeerde onderzoeksinstituten rond zoöarcheologie dreigen te verdwijnen.

Download scriptie (9.97 MB)
Universiteit of Hogeschool
Universiteit Gent
Thesis jaar
2021
Promotor(en)
Prof. dr. Marc Leman, dr. Peter Van Poucke, dr. Anton Ervynck