Broedermoord. De Pools-Oekraïense betrekkingen. (1939-1947)

Wim
Van Kuyck

 

In de schaduw van de Tweede Wereldoorlog vond in Oost-Centraal-Europa een tragedie plaats, die in het westen nauwelijks bekendheid geniet. In 1943-1944 vochten Polen en Oekraïners een oorlog uit in Volhynië en (Oost-)Galicië (in het huidige West-Oekraïne). Het was echter geen oorlog van 'heldhaftige' veldslagen tussen partizanen van beide naties, maar van slachtpartijen onder de burgerbevolking. Poolse en Oekraïense partizanen brandden elkaars dorpen plat en vermoordden de inwoners op een beestachtige manier. Het apogeum van de Pools-Oekraïense betrekkingen werd bereikt op zondag 11 juli 1943, toen Oekraïense nationalisten 160 Poolse dorpen in Volhynië gelijktijdig aanvielen. In totaal kwamen 60.000 tot 100.000 Polen en minstens 20.000 tot 30.000 Oekraïners om in het etnische geweld.

Hoe is deze tragedie ontstaan? Oost-Galicië en (in mindere mate) Volhynië waren historisch etnisch gemengde gebieden, waar Poolse en Oekraïense dorpen ooit vredig naast elkaar lagen. Er waren ook etnisch gemengde gemeenschappen. Half Oekraïens, half Pools. Bovendien waren (en zijn) Polen en Oekraïners nauw verwant door taal, cultuur en tradities. Kortom, twee broedervolkeren die in hetzelfde gebied woonden. Wat heeft dan tot zulke wrede slachtpartijen geleid? Hoe is de wederzijdse genegenheid van gisteren ’s anderendaags kunnen ontvlammen in buitensporige haat en extreem geweld?

Vier factoren hebben dit inferno veroorzaakt: integraal Oekraïens nationalisme, de nationalistische politiek en arrogantie van de Poolse zijde, de inmenging van Duitsland en de sovjetterreur. Volhynië en Oost-Galicië behoorden in het interbellum immers toe aan Polen, werden in de Tweede Wereldoorlog bezet door de Sovjet-Unie (1939-1941) en door nazi-Duitsland (1941-1944) en werden in 1944 heroverd door het Rode Leger en definitief ingelijfd bij Oekraïne. De eerste twee factoren stonden in onderlinge wisselwerking met elkaar en werkten de gewelddadige escalatie geleidelijk –gedurende 25 jaar– in de hand. De andere twee factoren waren extern en interageerden niet (of nauwelijks) met de twee eerste factoren. Hoewel de laatste twee slechts korstondig bijgedragen hebben aan het conflict, waren hun gevolgen minstens even desastreus.

De eerste factor was het integrale Oekraïense nationalisme, dat vlak na de Eerste Wereldoorlog ontstaan was. In 1919 verloren Oekraïners de Galicische oorlog waardoor Volhynië en Oost-Galicië bij Polen ingelijfd werden. Radicale Oekraïense nationalisten verzetten zich en pleitten voor de depolonisatie en gewelddadige vereniging van alle Oekraïense territoria. Vanaf 1930 intensifieerde de OUN (Organisatie van Oekraïense Nationalisten) haar terroristische activiteiten. Het Poolse Sanacja-regime beantwoordde de terreur met geweld en strafte Oekraïners op basis van collectieve verantwoordelijkheid, wat afkeer opwekte bij de Oekraïense bevolking. De OUN bereikte haar doel: de Pools-Oekraïense tegenstellingen polariseerden. Dit alles speelde zich nog op kleine schaal af; het aantal doden in de jaren 1930 situeert zich in de grootorde van tientallen.

In 1942-1943 bereidden radicale nationalisten zich voor op de nakende ‘nationaal-revolutionaire’ strijd. Ten einde een Pools-Oekraïense strijd over etnisch gemengde gebieden te vermijden (zoals na de Eerste Wereldoorlog was gebeurd), dachten ze dit probleem preventief op te lossen met etnische zuiveringen. Alle ‘vreemde’ elementen dienden van de Oekraïense territoria geveegd te worden. Mogelijk gaf de leiding van de OUN-r (de Bandera-fractie) niet de opdracht voor de eerste massamoorden in februari 1943, maar besliste ze terzelfder tijd wél Volhynië gewelddadig te bevrijden van de Poolse ‘bezetter’. Vanaf juni maakte de numerieke sterkte van de UPA zulke plannen op grote schaal mogelijk.

De tweede factor betreft Polen. Maar waarom zou de Poolse natie een fout gemaakt hebben? Woonde een groot aantal Polen niet reeds eeuwen in Oost-Galicië? En Lviv was toch de Poolse ‘hoofdstad’ van Oost-Galicië? Dus hadden Polen toch ook het recht op Oost-Galicië? Inderdaad, maar in het interbellum was de politiek van Warschau nationalistisch en arrogant. Daarom treft ook Polen schuld.

In de nasleep van de Eerste Wereldoorlog beloofde Polen twee zaken op internationaal niveau: ten eerste autonomie te geven aan Oost-Galicië en ten tweede de rechten van etnische minderheden te respecteren. Geen van beide beloftes werden vervuld, tot grote frustratie van Oekraïners. Integendeel, het Poolse beleid streefde ernaar de grote heterogene staat te homogeniseren. De oostelijke contreien dienden dus gepoloniseerd en gekatholiseerd te worden. Oekraïners werden behandeld als tweederangsburgers.

Ook na september 1939 bleef dit arrogante nationalisme. De Poolse regering in ballingschap te Londen hield vast aan de vooroorlogse grenzen en ambieerde een groot Polen dat als tegengewicht zou dienen tegen Duitsland en Rusland. Władysław Sikorski, de eerste minister, veegde met een zekere arrogantie de Oekraïense kwestie van de tafel. Hij wilde haar pas na de bevrijding van Polen bespreken.

Maar ‘volstonden’ de twee vorige factoren om tot een genocide te leiden? Immers, volgens de uitgangspositie in 1939 zou het conflict eerder in Oost-Galicië escaleren, waar Oekraïense nationalisten voor 1939 sterker georganiseerd waren en het nationale bewustzijn hoger was dan in Volhynië. Bovendien rijst de vraag vanwaar die gedachte kwam een natie effectief fysiek te liquideren. De OUN dweepte vroeger reeds met depolonisatieplannen, maar op welke voorbeelden inspireerde zij zo’n radicale uitvoering? Was die gedachte aan etnische zuiveringen niet vreemd? Bedreigingen om Volhynië te depoloniseren door de Poolse bevolking uit te moorden werden pas in de oorlog geuit. Waar hadden Oekraïense nationalisten trouwens de technieken aangeleerd? De tegenstrijdigheid kan verklaard worden door de interferentie van nazi-Duitsland en de Sovjet-Unie.

Nazi-Duitsland recruteerde milities onder Oekraïners en zette deze niet enkel in de strijd tegen sovjetpartizanen in, maar ook in de holocaust van joden in Volhynië. 12.000 Oekraïense militieleden stonden in 1942 1.400 Duitsers bij in de moord van ongeveer 200.000 joden. Jonge Oekraïense militieleden werden in hun moedertaal gehersenspoeld met extreem antisemitisme en leerden in de praktijk de technieken van de holocaust aan. Ze leerden hoe door precieze organisatie etnische zuiveringen doorgevoerd konden worden. Tussen maart en juni 1943 liepen deze militieleden over en vormden de kern van de UPA, het leger van de OUN-r (de Bandera-fractie).

Ook het beleid van de Sovjet-Unie heeft bijgedragen tot de Pools-Oekraïense volkerenmoord. In de periode 1939-1941 verminkten sovjetterreur en ‑deportaties van honderdduizenden burgers de samenleving in Oost-Galicië en Volhynië. De maatschappelijke elite –zowel de Poolse als de Oekraïense– werd onthoofd. In juni 1941 werd een ontwrichte maatschappij achtergelaten na 21 maanden bezetting. Anderzijds had de sovjetpolitiek de wederzijdse afkeer aangewakkerd door anti-Poolse propaganda (en stereotypering) en oekraïnisatie.

 

Download scriptie (5.54 MB)
Universiteit of Hogeschool
KU Leuven
Thesis jaar
2005