Collectiviteit, inclusiviteit en diversiteit: een nieuw elan voor sociale hoogbouw

Fien
Bourgeois

Zag u tijdens de lockdown in maart, dankzij de Covid-19 uitbraak, ook de muren op u afkomen? U bent daarbij niet alleen. Belgische tieners wonend in appartementsgebouwen klaagden openlijk de problematiek aan van hun gebrek aan privacy en persoonlijke ruimte. Ook op schaal van de stad blijken vooral de naoorlogse sociale hoogbouwbuurten een tekort aan collectieve ruimte te hebben. Nochtans lijkt deze woontypologie nadrukkelijker in beeld te komen als antwoord op het woningvraagstuk van de toekomst. Daarbij is de leefbaarheid van deze buurten cruciaal belang. Deze scriptie probeerde deze twee ideeën met elkaar te verenigen door middel van het optimaliseren en het opnieuw introduceren van collectieve ruimte in hoogbouwbuurten. 

Het negatieve imago van sociale hoogbouw 

Na de Tweede Wereldoorlog ontstond er in Europa een groot tekort in het woningbestand. Om deze crisis te beteugelen, zochten verschillende West-Europese overheden hun heil in grootschalige woningbouwprojecten welke geïnspireerd waren door de regels van het modernisme. Deze projecten bestonden grotendeels uit hoge appartementsgebouwen en torens. Zij werden de standaard om snel een groot aantal woonsten te creëren en om een betere toekomst met gemeenschapsgevoel te verzekeren voor de buurten. 

De eerlijkheid gebiedt mij te zeggen dat velen van deze woningbouwprojecten niet volledig geslaagd zijn in hun oorspronkelijke doelen. Collectieve ruimten in deze projecten, voorzien in de oorspronkelijke modernistische projecten, werden stelselmatig geschrapt uit de ontwerpen en verdwenen uit het woonlandschap. Bovendien werd de modernistische visie dankzij economische verplichtingen en een sectoraal beleid slechts gedeeltelijk toegepast. En ook de architectuur van deze sociale hoogbouwprojecten liet vaak te wensen over. 

Vandaag is onze samenleving veranderd. Waar de sociale woningbouwprojecten ooit waren ontworpen voor een homogeen deel van de samenleving, is de groep mensen die het meest behoefte heeft aan sociale woningbouw tegenwoordig diverser dan ooit. Verschillende huishoudens, verschillende leeftijden, verschillende opvattingen, verschillende achtergronden en etniciteiten creëren nieuwe uitdagingen voor de sociale woningbouwprojecten. 

Ruimten voorbehouden voor collectieve voorzieningen zijn vandaag niet meer een evidentie binnen deze sociale woningbouwprojecten. Grootschalige projecten richten hun pijlen vooral op woonfuncties zonder daarbij ruimte te laten voor sociale en publieke voorzieningen. Bij de, veelal verouderde, sociale hoogbouwprojecten zijn de meeste vormen van collectiviteit gedurende de tijd verdwenen. Samen met de ruimten voor de collectiviteit verdween ook grotendeels de leefbaarheid van deze projecten. Deze naoorlogse sociale hoogbouw gaat tegenwoordig vaak gebukt onder een toenemende stigmatisering en een opeenstapeling van sociale problemen. 

Een utopisch verleden 

Nochtans was dit niet het geval in de oorspronkelijke modernistische sociale hoogbouwprojecten. Deze hoogbouwprojecten ontstonden na de Eerste Wereldoorlog, onder de drijvende kracht van de CIAM-beweging (Congrès Internationaux Architecture Moderne). De CIAM-groep werd opgericht in 1928 en bestond uit ’s werelds, weliswaar zelfverklaarde, meest vooraanstaande architecten. In hun congressen en bijeenkomsten gingen ze expliciet in op stedelijke problemen en de oplossingen die de leden daarvoor aandroegen. Daarbij werd steeds gestreefd naar een maatschappij zonder sociale klassen en werd de klemtoon vooral gelegd op inclusiviteit en collectiviteit in plaats van individualisme, woorden die hedendaags nog steeds zeer relevant blijken. Ondanks dat de groep slechts beperkte macht had buiten de architecturale en stedenbouwkundige sfeer, had ze wel een sterk bepalende en symbolische invloed. 

Vanaf de jaren dertig bracht de groep het thema sociale woningen en rationele stadsplanning onder de aandacht. Geleidelijk aan werden deze thema’s nadrukkelijker aangekaart en grootschaliger aangepakt. Daarbij waren vooral de radicale visie en ontwerpen van de architect Le Corbusier invloedrijk voor het naoorlogse woonlandschap. Zijn ongebreidelde geloof in de toenmalige nieuwe technologieën en in het gebruik van beton, toen een nieuw materiaal, demonstreerde hij in zijn utopische ontwerpen voor grootschalige woningbouwprojecten en steden. Voor het eerst werd de typologie van het appartementsgebouw, gesitueerd in een groen parklandschap, vooropgesteld als antwoord op de problematiek van de onhygiënische leefomgevingen van de industriële stad. Bovendien werd deze vorm van wonen in collectiviteit aangebracht als een beter alternatief voor de vrijstaande woning, een typologie die hij, en vele andere modernistische architecten, vooral ruimte verspillend vond. 

Deze visie culmineerde in zijn ‘Unité d’Habitation’. Dit enorme zelfvoorzienend appartementsgebouw huisvestte 330 families en belichaamde daarbij zijn ideaalbeeld van de verticale samenleving. Naast appartementen van hoge architecturale kwaliteit slaagde het gebouw er ook in om te voldoen aan de noden van de bewoners. Een uitgebreid aanbod aan collectieve voorzieningen en recreatieve faciliteiten (op het dak alleen al bevond zich een crèche, een gymnasium, een club, een cinema, een theater en een looppiste) zorgde er steeds voor dat het gebouw leefbaar en sociaal bleef. De vele inwoners die meer dan twintig jaar in het gebouw bleven wonen waren net als de wachtlijsten om in het gebouw te mogen komen wonen, een bewijs van het succes. Het gebouw spreekt vandaag nog steeds tot de verbeelding en ontpopte zich als pelgrimsoord voor al wie architectuur nabij het hart draagt. 

Ruimte maken voor collectiviteit 

De utopische modernistische projecten doen dromen van een toekomst met ruimte voor collectiviteit. Deze collectieve voorzieningen waren een niet te vergeten schakel in hun visie over het gebouw als een verticale gemeenschap in de buurt of stad. Deze ruimten creëerde een gevoel van verbondenheid tussen de diverse inwoners van het gebouw en slaagde er in de buurt een identiteit te geven. De woontypologie van hoogbouw in een groen landschap maakte daarbij ook plaats voor open ruimte. 

Deze scriptie heeft als doel deze oorspronkelijke ideeën opnieuw leven in te blazen door gericht collectieve ruimte te gaan ontwerpen. Hierbij wordt een catalogus van strategieën opgesteld verdeeld volgens vier plekken voor collectiviteit: de inkomhal, de plint en het dak van het gebouw en de buitenruimte. De strategieën trachten daarbij met eenvoudige ingrepen de leefomgeving van de bewoners opnieuw leefbaar en uitnodigend te maken. Bovendien dient de catalogus ook als inspiratie voor beleidsmakers en ontwerpers om met beperkte middelen een maximale impact te hebben. Om dit te concretiseren werden twee naoorlogse modernistische sociale woonwijken geanalyseerd en ontworpen aan de hand van deze strategieën. De hieruit voortgevloeide inzichten zouden een bijdrage kunnen leveren bij het ontwerpen van toekomstige hoogbouwprojecten. Daarbij staan, net als bij de CIAM-groep, inclusiviteit, collectiviteit en ook (architecturale) diversiteit prominent op de voorgrond.

Download scriptie (40.67 MB)
Universiteit of Hogeschool
Universiteit Gent
Thesis jaar
2020
Promotor(en)
Luce Beeckmans en Peter Vanden Abeele