La traduction de la langue grotesque et absurde dans Ubu Roi (1896) d'Alfred Jarry

Thea
Langeraert

Merdre…! Hoe vertaal je dat?

Uit het dagboek van een studente
Na het behalen van haar Master in de taal- en letterkunde volgde Thea Langeraert de opleiding Master in het vertalen. In haar masterproef onderzocht ze de vertaling van het absurde, groteske taalgebruik in het toneelstuk Ubu Roi van Alfred Jarry.

22 oktober – ‘Merdre!’
‘Merdre!’ Het is het eerste woord van de toneeltekst Ubu Roi van Alfred Jarry die mijn vader mij laat lezen. Het klinkt vreemd. Waarom gebruikt de auteur niet gewoon het scheldwoord merde? Ik lees verder en de conversatie tussen de personages wordt nog absurder. Zo vraagt Père Ubu aan Capitaine Bordure: ‘Eh bien, capitaine, avez-vous bien dîné?’ Waarop de kapitein antwoordt: ‘Fort bien, monsieur, sauf la merdre.’ Ook verderop lijken de personages een eigen taaltje te spreken, doorspekt met onbestaande woorden (ook neologismen genoemd), scheldwoorden, dialect en archaïsche uitdrukkingen. De dialogen zitten ook vol taalgrapjes en woordspelingen, eigen aan het Frans. Mijn taalkundig brein begint te werken: hoe kan deze absurde kromspraak nu vertaald worden naar het Nederlands? Bestaat er een passend alternatief voor de neologismen zonder het humoristisch effect te verliezen?

25 oktober – Alfred Jarry, een ludieke provocateur
Voor ik het onderwerp wil voorstellen aan mijn promotor, wil ik eerst nader kennismaken met de auteur Alfred Jarry. Ubu Roi blijkt een klucht te zijn over een antiheld, Père Ubu, die een staatsgreep pleegt en zo een tirannieke, wrede koning wordt van Polen. Toen Père Ubu in 1896 zijn eerste ‘Merdre!’ uitriep tijdens de première in Parijs, stond de theaterzaal op stelten. Een aantal mensen verliet gechoqueerd de zaal. Voor- en tegenstanders van Jarry gingen met elkaar op de vuist. Onze provocateur leek deze reacties uitgelokt te hebben: hij dreef de spot met zijn publiek door in alle opzichten te breken met de regels van het klassieke theater, vooral wat betreft zijn taalgebruik. In dat opzicht heeft de excentrieke, eigenzinnige kunstenaar het surrealisme, het dadaïsme en het absurde theater geïnspireerd.

31 oktober – Op de archiefzolder van het NTGent
Mijn promotor, Prof. Dr. Désirée Schyns, geeft groen licht om de vertaling van het absurde taalgebruik in Ubu Roi te onderzoeken. We besluiten om de algemeen gekende vertaling Uburleske uit 1964 van de Nederlander Dolf Verspoor te vergelijken met een Vlaamse vertaling van het stuk dat in 1987 in het Nederlands Toneel Gent, het huidige NTGent, werd opgevoerd. Vast en zeker zullen in deze vergelijking ook taal- en cultuurverschillen tussen het theater in België en Nederland aan de oppervlakte komen. Ik ga meteen aan de slag en maak een afspraak met Yvonne Peiren, de verantwoordelijke voor de archiefbibliotheek van het NTGent. Daar vind ik een reeks krantenartikels over de opvoering van Ubu Roi en ik krijg er nog een kopie van het script bovenop. De vertaling blijkt van Pjeroo Roobjee te zijn en is getiteld Ubu Koning. De recensies in de kranten zijn niet mals. Een aantal journalisten vindt dat Roobjee het absurde taalgebruik van Jarry te ver doordrijft, terwijl Dolf Verspoor veel dichter bij de oorspronkelijke speelse bedoelingen zit. Ik besluit het onderwerp even te laten rusten tot na de eerste examenperiode en daarna zelf uit te zoeken wat ik vind van deze twee duidelijk verschillende vertalers.

4 februari – Lacunes in studies over het vertalen van theaterstukken
Ik pak de draad weer op. Eerst en vooral moet ik een theoretisch kader creëren over hoe theaterstukken vertaald kunnen worden. Ik baseer mij op enkele casestudy’s over het vertalen van eigennamen, dialect, woordspelingen en culturele verwijzingen. Het valt me op dat er nog maar weinig studies over de vertaling van theater bestaan. Vaak wordt namelijk geen onderscheid gemaakt tussen theaterstukken en literaire teksten. Goed nieuws: mijn promotor meent dat mijn onderzoek zeker een bijdrage zal leveren tot de vertaalwetenschap!

16 maart – Op de koffie bij Pjeroo Roobjee
Na een paar keer heen en weer gemaild te hebben, word ik door de schrijver ontvangen in het salon van zijn Villa Meunier in Ellezelles. Het lijkt alsof ik Alfred Jarry in levenden lijve ontmoet! Roobjee is niet alleen zoals Jarry ‘geen grote vriend van de mensheid die zijn toeschouwer een baksteentje tussen zijn kluisgaten wil smijten’, hij spreekt ook een mengeling van dialect, archaïsche uitdrukkingen, scheldwoorden en woorden ontleend aan het Frans. Roobjee als vertaler van absurde, moeilijk vertaalbare werken. Het plaatje klopt.

2 april – Merdre wordt Potverproep en Kakkadju
Meer en meer worden de enorme verschillen tussen beide vertalingen mij duidelijk. Waar Verspoor bijvoorbeeld merdre door potverproep vertaalt, kiest Roobjee voor kakkadju. Ik ontdek dat hoe vrijer een auteur omgaat met de taal, hoe meer vrijheid de vertalers hebben. De voorbeelden zijn talrijk: tout le monde wordt Jan en allemanski bij Verspoor, terwijl Roobjee het onbestaande scheldwoord corne de ma gidouille verandert in slapperdekoekuseldre van mien kornoeljement. Probeer dat maar eens uit te spreken als acteur op de planken!

11 juni – Een taalkundig chirurg
Tijdens de eindbespreking zijn de commentaren van de jury lovend: ‘Je bent chirurgisch te werk gegaan en hebt niet alleen termen uit verschillende categorieën van het oorspronkelijke werk en de vertalingen naast elkaar geplaatst, maar die ook nog eens duidelijk uitgelegd.’
Ik ga nog even langs bij Yvonne in het NTGent. Zij zal mijn werkstuk in het archief bewaren. Op de voorstelling van zijn nieuwe roman, De zomer van de neusbloedingen, schenk ik Pjeroo Roobjee een exemplaar van mijn werk. Hij vraagt of het me iets heeft opgeleverd en roept dan uit: ‘Dat is veel meer dan wat ik ooit heb gehaald op mijn hele schoolcarrière!’ Ik steek lachend zijn gesigneerde roman weg en bedenk dat Roobjee nooit een opleiding heeft afgewerkt, kakkadju!

Universiteit of Hogeschool
Hogeschool Gent
Thesis jaar
2013