Integratiebeleid in Vlaanderen. Leren om te leren?

Matilde
Geuëns

“Leren om te leren? Interorganisationeel leren inzake integratiebeleid tussen lokale besturen in Vlaanderen” gaat na hoe Vlaamse steden en gemeenten van elkaar (kunnen) bijleren om het integratiebeleid dat zij voeren efficiënter en effectiever te maken. Aan de hand van kwalitatieve onderzoeksmethoden zoals diepte-interviews en focusgroepen wordt vastgesteld hoe onderlinge leerprocessen momenteel verlopen én hoe het eventueel beter kan om praktische “do’s-and-don’ts” op vlak van integratiebeleid uit te wisselen. Daarbij blijken een vijftal randvoorwaarden van belang om een dergelijke uitwisseling van goede praktijken mogelijk te maken.  

 

LID-overleg, niet de verhoopte uitweg?

De recente vluchtelingenstroom en de zogenaamde superdiversiteit die daarmee gepaard gaat, zet integratiebeleid hoog op de agenda voor de Vlaamse overheid. Het is het lokale bestuursniveau van steden en gemeenten dat hieraan een antwoord moet bieden, vermits zij het beste zicht hebben op hoe immigranten integreren en de uitdagingen die zich daarbij stellen. Binnen Vlaanderen vinden er momenteel structurele overleggen plaats tussen lokale integratiediensten (de zogenaamde LID-overleggen) waarbij verschillende steden en gemeenten binnen eenzelfde provincie of regio samenkomen om ervaringen en goede praktijken uit te wisselen. Die LID-overleggen worden getrokken door het Agentschap Integratie en Inburgering (AgII).

Echter, na enkele gesprekken met integratieambtenaren blijkt dat de LID-overleggen niet altijd verlopen zoals het hoort en zodoende niet steeds de bedoelde meerwaarde (kunnen) bieden voor het lokaal gevoerde integratiebeleid. Mede daarom omvatten beleidsaanbevelingen gericht aan het AgII regelmatig het advies om werk te maken van onderlinge uitwisseling en samenwerking op vlak van lokaal integratiebeleid, zodat het gezamenlijk leren verbeterd kan worden. Verschillende onderzoeken hebben namelijk al aangetoond dat onderling leren binnen de overheidscontext de efficiëntie en effectiviteit van de dienstverlening kan bevorderen.           

 

Samen sterk

Het is duidelijk dat er vraag is naar, en zelfs nood is aan een betere samenwerking op vlak van integratiebeleid. Lokale besturen zouden elkaar immers kunnen voorthelpen aan de hand van onderlinge leerprocessen en zijn zich hier zelf ook maar al te goed bewust van.

“In leren is dat natuurlijk eerst en vooral ieder zijn situatie samen leren kennen en problemen samen analyseren, da’s op zich al goed dat je elkaar daarin steunt en erkent.”

Daarbij is het wel van belang dat alle deelnemende lokale besturen een zekere baat hebben bij het onderling overleg. Steden met meer ervaring op vlak van integratiebeleid bijvoorbeeld kunnen namelijk niet (even)veel bijleren wanneer bepaalde reeds gekende praktijken uitgewisseld worden. Toch erkennen deze “rijpere” steden ook het belang van uitwisseling om kleinere steden of gemeenten mee op weg te helpen met hun (vaak nieuwe) integratiebeleid. Op die manier zou er een soort van “benchlearning” tot uiting komen waarbij het integratiebeleid van meer ontwikkelde steden dient als een soort “benchmark” of referentiepunt waarnaar de kleinere besturen kunnen toewerken.

“Elk jaar wordt weer het warm water uitgevonden hé, dus je hebt elk jaar nieuwe mensen die dan vragen ‘Ah taalbeleid, hoe moeten we daaraan beginnen?’. Dus als je al een paar jaar meedraait en er komen altijd nieuwe steden bij, daar heb je niets aan als grote stad.”

Zodoende zou het voordelig kunnen zijn om naast het LID-overleg eveneens een meer strategisch overleg te organiseren tussen steden die zich quasi op hetzelfde niveau bevinden wat betreft het lokaal gevoerde integratiebeleid. Zo geven verschillende centrumsteden aan dat zij het waardevol zouden vinden om meermaals per jaar structureel samen te komen in een soort netwerk om elkaar goede praktijken mee te geven. Hun gelijkaardige grootstedelijke context zou er namelijk voor zorgen dat ze meer kunnen bijleren van elkaar dan van andere kleine(re) steden en gemeenten.



In een ideale wereld…

 “In de ideale situatie begin je ook goede praktijken uit te wisselen, goede praktijken die natuurlijk betekenen dat uw integratiebeleid wordt bevorderd. Maar in een nog verder stadium zou het natuurlijk nog idealer zijn dat je ook gaat gaan samenwerken.”

Uitwisseling en samenwerking via overleg blijkt dus overduidelijk gewenst, maar niet zomaar vanzelfsprekend. Hoe kan leren op vlak van integratiebeleid dan verwezenlijkt worden in de praktijk? Met andere woorden: kunnen lokale besturen leren om te leren? Na drie focusgroepen werd duidelijk dat de integratieambtenaren enkele randvoorwaarden kunnen bedenken waaraan in zekere mate voldaan zou moeten zijn vooraleer onderling leren écht een pluspunt kan zijn voor lokaal integratiebeleid.

Zo zou er eerst en vooral sprake moeten zijn van voldoende draagvlak of steun binnen het lokaal bestuur voor een degelijk integratiebeleid. Daarbij zouden zowel de politici, de ambtenaren, als de bevolking binnen een stad of gemeente achter het gevoerde integratiebeleid moeten staan vooraleer hierover zelfs nog maar overlegd kan worden.

Daarnaast blijkt een tweede criterium de schaalgrootte van de stad of gemeente. Zoals eerder vermeld kan de grootte van besturen een rol spelen in het al dan niet kunnen bijleren van elkaar, aangezien kleinere gemeenten vaak minder in de pap te brokken hebben dan grotere steden. Net daarom zou overleg op meerdere niveaus zinvol kunnen zijn en pleiten verschillende integratieambtenaren voor een regio-overschrijdend overleg tussen de Vlaamse centrumsteden.

Een derde criterium omvat de nood aan coördinatie om onderling leren mogelijk te maken. Zo zou er sprake moeten zijn van een organisatie die een zekere trekkersrol op zich neemt om een overlegplatform tot stand te brengen en te ondersteunen. Zo’n ondersteunende rol wordt toebedeeld aan het AgII, maar zou volgens de integratieambtenaren nog meer (of beter) ingevuld kunnen worden.

“Het is nodig, enfin we moeten kunnen leren van elkaar, maar wat dat we allemaal missen is dat er een kader is om eigenlijk te kunnen leren van elkaar hé.”

Een vierde voorwaarde is het vooraf opstellen van een agenda met zaken die relevant zijn voor elk lokaal bestuur dat deelneemt aan het overleg. Die agendapunten zouden daarbij moeten voorgelegd worden door de integratieambtenaren zelf en niet opgelegd van bovenaf, aangezien de ambtenaren het meeste voeling hebben met de aandachtspunten op vlak van hun lokaal integratiebeleid.



Tot slot zou de mate van maturiteit of ervaring met betrekking tot onderling leren ook een rol spelen. Wanneer een lokaal bestuur ervaren is met lokaal integratiebeleid en samenwerking hieromtrent blijkt het onderling leren makkelijker te verlopen.

 

Kortom, leren overleggen, leren samenwerken en vooral leren leren, is geen gemakkelijke opgave. Een eerste vereiste is de unanieme erkenning van de meerwaarde én de behoefte aan onderling leren. Die erkenning is er gelukkig al, de rest volgt (hopelijk) vanzelf.

Download scriptie (661.7 KB)
Universiteit of Hogeschool
KU Leuven
Thesis jaar
2019
Promotor(en)
Prof. Dr. Annie Hondeghem