Micromorfologisch onderzoek van de zwarte laag te Antwerpen (burchtsite)

Barbora
Wouters

 Hoe ver reikt de archeologie? Het mysterie van de Antwerpse ‘zwarte laag’

Enkele maanden geleden ontstond er in de media heel wat ophef over de archeologie in Vlaanderen – haar kostenplaatje, maar ook haar nut, draagvlak en publiekswerking lagen zwaar onder vuur. Het doel van mijn thesis was niet om dit probleem rechtstreeks aan te pakken, maar ze kan er wel toe bijdragen om dit negatieve beeld te weerleggen. De archeologie is immers een erg actuele wetenschap die zich voortdurend ontwikkelt. Door het stellen van de juiste vragen en het gebruik van gesofisticeerde methoden is ze in staat om oplossingen te vinden voor kwesties die op geen enkele andere manier achterhaald zouden kunnen worden. Zo behandelt mijn onderzoek de mysterieuze ‘zwarte laag’ van Antwerpen.

Deze ‘zwarte laag’ is een dik, homogeen pakket donkere aarde dat werd teruggevonden onder een 9de-eeuwse site in het centrum van Antwerpen. De site bevond zich aan de Antwerpse burcht, nabij het Steen en de Scheldekaaien. De opgraving legde dichte sporen van bewoning bloot, met goedbewaarde houten knuppelpaden en wanden van vlechtwerk, maar ook prestigieuze voorwerpen zoals een versierde schijffibula en ter plaatse bewerkte voorwerpen in been (o.a. kammen). Een aarden omwalling omringde deels deze sporen. De geschreven bronnen over deze periode zijn zeer schaars, waardoor over het Antwerpen van de negende eeuw slechts weinig bekend is. Wat betreft de tijd voor de negende eeuw weten we echter nagenoeg niets over deze stad. De zwarte laag speelt daarom een cruciale rol bij het ontrafelen van de vroegste stedelijke ontwikkeling – een zeer raadselachtige periode in de geschiedenis van de stad. Deze laag bevindt zich immers net boven sporen van laatromeinse brandgraven en bevat dus aanwijzingen over vroegmiddeleeuws Antwerpen tussen de 4de en 9de eeuw. Aldus de periode waarvan we over noch schriftelijke, noch archeologische bronnen beschikken.

Hoe zag Antwerpen eruit voor ze zich vanaf de 9de eeuw tot een rijke handelsplaats ontpopte? Waren er mensen aanwezig? Zo ja, in welke hoedanigheid waren ze aanwezig? Welke activiteiten vonden er plaats? Wat zijn de redenen voor de sterke bloei in vanaf de volle middeleeuwen? En is het überhaupt wel mogelijk om een antwoord op deze problematieken te bieden?

Bovenstaande vragen konden slechts beantwoord worden door een manier te vinden om de zwarte laag te ontcijferen. Het grootste probleem bij het onderzoeken van zwarte lagen is immers dat ze zeer sterk gebioturbeerd zijn. Dit wil zeggen dat ze herhaaldelijk herwerkt en vergraven zijn door plantenwortels en dieren. Vooral regenwormen zorgen ervoor dat zwarte lagen hun typische uiterlijk van een eentonige massa krijgen. Dit maakt het heel moeilijk om met het blote oog verschillende activiteitenlagen te onderscheiden, zoals bij archeologisch onderzoek gewoonlijk het geval is. Het is meteen ook de reden waarom zwarte lagen op andere sites in het verleden zeer weinig of gewoonweg niet bestudeerd werden, men was immers van mening dat ze geen betekenisvolle bijdrage konden leveren aan het onderzoek. Nochtans is het fenomeen van zwarte lagen op de plaats waar zich (vroeg)middeleeuwse steden ontwikkelden er een van een internationale orde. Ze werden bijvoorbeeld reeds teruggevonden in steden zoals Londen, Parijs, Tours, Firenze, Brussel en vele andere.

Omdat het bestuderen van zwarte lagen aan de hand van gebruikelijke technieken bijna onmogelijk is, heb ik een speciale methode gebruikt die totnogtoe zelden is toegepast op archeologische sites in België. Deze methode is de micromorfologie, en is reeds langere tijd in gebruik in o.a. het Verenigd Koninkrijk en Frankrijk. Het is een techniek waarbij bulkstalen genomen worden uit de bodemprofielen zonder deze te verstoren. Daarna worden ze gedroogd en met kunsthars geïmpregneerd om er vervolgens een flinterdun laagje van af te snijden. Dat wordt op een glazen plaatje bevestigd en onder de microscoop bestudeerd. Het bijzondere aan deze methode is dat de stalen niet verstoord worden. Dit maakt het mogelijk om op microscopische schaal te kijken naar een doorsnede van de archeologische site. Op deze manier kunnen we zien welke artefacten zich in de slijpplaatjes bevinden, maar vooral ook welke bodemkundige en menselijke processen hebben plaatsgevonden. Deze processen laten immers steeds een spoor na in de bodem. Deze methode is bijgevolg ideaal voor het bestuderen van zwarte lagen omdat het mogelijk is om veel meer details te onderscheiden en zeer kleine aanwijzingen op te merken, zelfs in sterk herwerkte bodems.

Voor de zwarte laag van Antwerpen bleek deze methode heel doeltreffend. Ik heb kunnen aantonen dat er wel degelijk menselijke invloed was in de vroege middeleeuwen. Verschillende activiteiten die voorafgingen aan de 9de-eeuwse stad konden geïdentificeerd worden. In het bovenste gedeelte van de zwarte laag vond ik aanwijzingen voor het stallen van dieren, hoogstwaarschijnlijk grazers, op een grondbedekking van gras of stro. In de onderste lagen waren er relatief overtuigende indicaties voor de cultivatie van graangewassen. In de hoger gelegen delen van de zwarte laag (tussen de cultivatie- en stallingslagen) was de verstoring door bioturbatie te groot om met zekerheid een bepaalde activiteit te identificeren. De mogelijkheid bestaat dat we hier te maken hebben met graasland, maar voorafgaande cultivatie kan niet uitgesloten worden. Een opeenvolging of combinatie van beide activiteiten, bijvoorbeeld in het kader van wisselbouw (het afwisselend gebruik van grond voor cultivatie, braakliggend terrein en graasland), lijkt een plausibele veronderstelling.

Mijn onderzoek toonde aan dat het gebruik van de micromorfologie veel nieuwe informatie kan voortbrengen over moeilijk te begrijpen archeologische fenomenen zoals zwarte lagen. Bovendien kon ik aan de hand van archiefwerk nog een twintigtal andere plaatsen in Antwerpen identificeren waar hoogstwaarschijnlijk zwarte lagen aanwezig zijn, maar in het verleden niet als zodanig geïdentificeerd werden. Dit betekent dat er een enorm potentieel bestaat om in de toekomst mijn resultaten te vergelijken met nieuwe gegevens. Het complementeren van dit onderzoek met andere hoogtechnologische methodes, chemische en biologische analyses kan ons helpen om de vroegste middeleeuwse geschiedenis van Antwerpen verder te ontcijferen.

Benaderingen zoals deze kunnen bijdragen tot een groter inzicht in het belang van verschillende archeologische sites. Zo kan gemakkelijker ingeschat worden wat het potentieel van een bepaalde site en de return aan vernieuwende informatie van het archeologisch onderzoek op die plaats kan zijn. Op die manier kan een wetenschappelijk selectiecriterium voor archeologische sites gehanteerd worden waardoor de archeologie ook opnieuw financieel draagbaarder kan worden voor de samenleving.

Download scriptie (2.93 MB)
Universiteit of Hogeschool
Vrije Universiteit Brussel
Thesis jaar
2011