Als men van de duivel spreekt

Audrey
Brach

Als men van de duivel spreekt…

 

Van demonoloog tot theatertheoreticus… Het lijkt een vreemde carrièreswitch, maar niets is minder waar. François Hédelin D’Aubignac (1604-1676) is auteur van een demonologisch traktaat, Des satyres brutes, monstres et démons (1627), maar maakte vooral faam als schrijver van La Pratique du Théâtre (geschreven omstreeks 1642, uitgegeven in 1657), een naslagwerk over het classicistische theater dat hij in opdracht van Richelieu schreef. Hoewel deze twee werken op het eerste zich mijlenver van elkaar af lijken te staan, vertonen ze opvallende gelijkenissen. Meer nog, D’Aubignacs theatrale visie werd dusdanig beïnvloed door zijn demonologische ervaringen dat we kunnen spreken van een demonisch theater. Maar hoe kan theater nu demonisch zijn?

 

 Van chaos naar orde

 

Om deze vraag te kunnen beantwoorden, moeten we terug naar de Franse zeventiende eeuw, een turbulente periode die wordt gekenmerkt door politieke, sociale en religieuze instabiliteit en waarin de zwarte pest het land terroriseert. Chaos en onzekerheid troef dus, en dan komt de duivel op de proppen. Frankrijk is, vooral tijdens het eerste deel van de eeuw, volledig in de ban van het satanisme. De irrationele angst voor de duivel leidt tot heksenjachten, processen en 60.000 veroordelingen tot de brandstapel tussen 1560 en 1630. Deze donkere periode in de Franse geschiedenis wordt weerspiegeld in de toenmalige literatuur: het aantal publicaties van demonologische traktaten kent een hoogtepunt tussen 1560 en 1640. De storm gaat ietwat liggen na 1640, wanneer Richelieu zijn culturele politiek in gang zet en een nieuwe stroming, het strakke en rationele classicisme, lanceert, onder andere door het oprichten van de Académie française. In de literatuur betekent dit een overgang van chaos naar orde.

 

In dit tijdperk publiceert François Hédelin D’Aubignac een traktaat waarin hij drie soorten satyren, waaronder de demonische satyr, bestudeert, alsook een uitvoerige verhandeling waarin hij de regels van zijn ideale theater vastlegt. Hoewel het op het eerste gezicht zo lijkt, staan deze twee werken niet los van elkaar: het ideale theater volgens D’Aubignac vertoont verdacht veel duivelse trekjes.

 

D’Aubignac, advocaat van de duivel?

 

Maar wat moeten we dan verstaan onder een “demonisch theater”? Beschouwt D’Aubignac de dramatische kunst als een duivels iets? Het antwoord is niet eenduidig. Aan de ene kant is de duivel alomtegenwoordig tijdens het theatrale spektakel: net zoals demonen creëert de dramaturg wanorde op het toneel. Het is vanuit die ontregeling of chaos dat het verhaal zich ontwikkelt en dat de toeschouwers als het ware begeesterd worden door wat er zich voor hun ogen afspeelt. Bovendien is de illusie een kernwoord van zowel de duivel als de dramaturg: beiden bedriegen hun toehoorders aan de hand van de creatie van een illusionaire wereld. Illusie creëren is zelfs het basisprincipe van D’Aubignacs theater, alleen gebruikt hij hiervoor in La Pratique een andere term, namelijk la vraisemblance . Volgens D’Aubignac is het niet belangrijk of wat je op toneel toont waar is, maar moet het wel altijd waarachtig zijn. De realiteit is immers niet altijd geloofwaardig! Met andere woorden: voel je vrij om je toeschouwers te bedriegen, zolang zij maar niet beseffen dat ze bedrogen worden. Alleen dan zal het publiek in de ban van het stuk geraken. Klinkt behoorlijk duivels, toch? Voor diegenen die nog twijfelen, wat te denken van de volgende passage uit La Pratique du Théâtre:

 

Le théâtre, […] c’est où règne le Démon de l’inquiétude, du trouble et du désordre.

 

Jawel, u leest het goed, D’Aubignac vergelijkt en passant letterlijk zijn theater met de duivel. Dit is trouwens niet de enige letterlijke overlapping tussen beide werken, want woorden als “vraisemblance”, “magie”, “désordre” en “tromper(ie)” zijn schering en inslag in zowel La Pratique als Des Satyres. Een duivelse woordenschat in de theatrale context – of een theatrale woordenschat in de duivelse context, u mag kiezen – is dus onmiskenbaar aanwezig. Redenen genoeg om D’Aubignacs theater demonisch te noemen?

Niet helemaal, want er moet een kanttekening gemaakt worden bij deze intratekstuele kenmerken. Het gaat namelijk telkens over functionele overeenkomsten, d.w.z. dat ze betrekking hebben tot de werking van de duivel en het theater, maar niet over de inhoud of boodschap die zij overbrengen. Integendeel, als we het communicatieve aspect bekijken, valt net een omgekeerde beweging op: waar D’Aubignac de duivel als voorbeeld nam voor de functionering van zijn theater, wil hij de demonen resoluut exorciseren als het over de boodschap van het toneelstuk gaat. De dramaturg moet namelijk met drie belangrijke elementen rekening houden: het stuk moet de deugden en goede zeden onderwijzen, de waarden van het katholieke geloof vertegenwoordigen en de Staat verheerlijken. Allemaal zaken die de duivel net ondermijnt, zo legt D’Aubignac uit in Des Satyres. Satan en zijn demonen zijn voor de dramaturg dus maar in beperkte mate het te volgen voorbeeld, een paradox die ook naar voren komt in de Dissertations contre Corneille, een verhandeling waarin D’Aubignac zijn theatrale theorie in de praktijk brengt door een kritiek te leveren op het toneel van Pierre Corneille.

 

 

Het theater van François Hédelin D’Aubignac, duivels? Ja, tenminste tot op zekere hoogte. De twee besproken werken vertonen wel overeenkomsten, maar dan vooral wanneer het om de werking van het theater gaat. De boodschap die de dramaturg in zijn stuk moet verwerken is absoluut antidemonisch. D’Aubignac zelf vat het alvast mooi samen:

 

On peut quelquefois aimer la trahison parce qu’elle est utile, mais on ne doit jamais aimer le traître parce qu’il est à craindre, et qui m’a trahi aujourd’hui, pourrait bien vous trahir demain.

Download scriptie (553.5 KB)
Universiteit of Hogeschool
Universiteit Gent
Thesis jaar
2016
Promotor(en)
Alexander Roose