Homofoob gedrag: rationaliteit versus de sociale context

Elke
Claessens
  • Elke
    Claessens

Homofoob zijn? Da’s zo gay!

 “Janet, jongen!”

“Je kleed je als een pot!”

“Gast, doe niet zo gay!”

Als we de wetenschappelijke literatuur mogen geloven, is homofobie – ofwel negatieve opvattingen en attitudes over mensen die niet heteroseksueel geaard zijn - in België steeds meer uit den boze. De kerkelijke afkeur van homoseksuelen is vervangen door wijdverspreid protest tegen anti-homowetten en ‘uit de kast komen’ is al zo dagdagelijks geworden dat het in Thuis en Familie voorkomt. Leven we niet in een regenboogparadijs? 

Het antwoord hierop kan je zelf wel bedenken: nee. We beseffen maar al te goed dat heel wat mensen geen voorstander zijn van holebirechten en dat discriminatie nog welig tiert. Maar wat als ik je vertelde dat je misschien zelf discrimineert tegenover holebi’s? Wat als ik zei dat je er toe bijdraagt dat het aantal zelfmoordpogingen bij holebi jongeren tot zeven keer hoger ligt dan bij heteroseksuelen? De meerderheid van homoseksuele jongeren geeft aan ooit geconfronteerd te zijn met homofoob gedrag, gaande van beledigingen tot fysiek geweld. Desondanks wordt er van de huidige generatie Belgische jongeren gedacht dat zij veelal tolerant en ruimdenkend zijn – een tegenstelling die het me waard leek om me in te verdiepen.

Wij homofoob? Euhm …

Uit eerder onderzoek blijkt dat bij jongeren, en dan vooral jongens, homofobe taal niet garant staat voor expliciete homofobe attitudes. Het gebruik van termen zoals ‘janet’ en ‘choco’ wordt vaak gezien als een sociaal aanvaarde uiting van heteroseksualiteit of mannelijkheid, weggewuifd als humor of ‘typisch jongensachtig’. Dit gedrag is echter problematischer dan op het eerste zicht lijkt. Het mag dan wel onschuldig overkomen, maar door elkaar lachend uit te maken voor ‘flikker’ bevestigt men tegelijk de dominantie van heteroseksualiteit én de minderheidsstatus van homoseksuelen. Meer nog, de algemene aanwezigheid van homofobe termen in ons taalgebruik plaatst iedere afwijking van heteroseksuele of mannelijke rolverwachtingen in een slecht daglicht. Het meest opvallende gevolg is dat holebi’s zélf homofobe incidenten minimaliseren of toeschrijven aan hun eigen ‘afwijking’ van de gevestigde sociale orde. Homoseksualiteit wordt zo omgevormd tot een stigma dat de integratie en mentale gezondheid van holebi’s niet ten goede komt.

Om hier verandering in te kunnen brengen, hebben we een zicht nodig op wat nu net aan de basis ligt van homofoob taalgebruik. Is dit werkelijk een ‘onschuldige’ gewoonte die los staat van homofobe attitudes? Of bestaat er toch een diepere afkeur tegenover holebi’s, die jongeren tot homofoob taalgebruik drijft? Hiertoe ondervroeg ik 420 heteroseksuele hogeschool- en universiteitsstudenten. De resultaten van dit onderzoek waren onverwacht. Ten eerste lieten de respondenten een gemiddelde mate van homofobie optekenen, in tegenstelling tot de lage score die we van een ‘tolerante generatie’ zouden verwachten. Ten tweede bleek homofoob taalgebruik werkelijk een intentioneel gebeuren te zijn. We kunnen het dus niet zomaar toeschrijven aan selectieve sociale contexten, bv. een dronken feestje of een verloren voetbalmatch; er bestaat wel degelijk een rationele, bewuste koppeling tussen de attitudes van de respondenten en consequent taalgebruik.

‘Het is maar om te lachen, hé!’

Slagen sociale wetenschappers hier dan volledig de bal mis? Stevenen we toch af op een generatie homofobe pestkoppen? Daar mogen we zeker niet van uit gaan. Homofobie werd in mijn onderzoek gemeten als ‘zich ongemakkelijk voelen bij’ en vooroordelen tegen homoseksuelen; niet als de wens om openbaar haat te verkondigen. Dat het hier om een ‘zachte’ vorm van homofobe attitudes gaat, is echter geen reden tot onbezorgdheid. Verdoken homofobie is nog wel degelijk een feit bij Vlaamse jongeren, wat vragen doet rijzen over de signalen die onze maatschappij hen meegeeft. Ondanks de vele acties vanuit de holebigemeenschap en de inclusieve Belgische wetgeving blijkt de minderheidsstatus van homoseksuelen voor velen geen ‘issue’ te zijn. Het stigma dat aan niet-heteroseksualiteit kleeft wordt al te gauw verdoezeld door de aanvaarding van gelijke rechten, waardoor jongeren maar weinig worden afgerekend op homofoob taalgebruik. ‘Het is maar een mopje’, ‘Ik heb niks tegen homo’s hoor’, … Herken je de uitspraken?

Dit verklaart ook waarom mijn onderzoek aantoonde dat homofoob taalgebruik voor jongeren een intentioneel, rationeel gebeuren is. Aangezien er geen taboe over bestaat en het maar zelden bestraft wordt, zijn homofobe termen volledig ingeburgerd in hun gedachtegang en woordenschat. Bovendien kan men steeds schuilen achter de stelling dat homoseksuelen (althans institutioneel) volledig aanvaard zijn in de samenleving. Zo keurt men aan de keukentafel misnoegd de Russische anti-homowetten af, om elkaar dan tijdens de afwas voor ‘janet’ uit te lachen. Homofoob of niet, de stigmatisering van homoseksualiteit wordt toch maar weer in stand gehouden.

Terug de doofpot in?

Een verbod of zware straffen opleggen is hier niet de juiste oplossing. Indien we homoseksualiteit uit de taboesfeer willen houden moet er wel over gepraat worden - mopjes horen hier nu eenmaal bij. Velen beschouwen homofobe taal zelfs als het bewijs van de erkenning van holebi’s in onze samenleving en maken de vergelijking met de porseleinen sfeer die rond racisme hangt. Anderen meteen beschuldigen van homofobie wanneer ze ‘janet’ zeggen, zou mogelijk terug oude grenzen opwerpen tussen homo- en heteroseksuelen.

Wat wel een oplossing kan vormen, is het grondig aanpakken van de houding tegenover homofoob gedrag. Hoewel de meeste jongeren geen expliciete haat vertonen tegenover homoseksuelen, legt de algemene aanvaarding van homofoob taalgebruik een negatieve druk op de status van holebi’s in de samenleving. Ze kunnen ofwel meelachen ofwel afwijken van sociaal aanvaard gedrag, terwijl ze dit laatste volgens de heersende normen sowieso al doen. Ondertussen blijven homoseksuele jongeren één van de grootste risicogroepen in onze samenleving voor depressie, spijbelen, zelfmutilatie en zelfmoord – en dit allemaal terwijl we zogezegd nog nooit zo aanvaardend zijn geweest tegenover homoseksualiteit. Ongeacht waar, hoe of waarom homofoob taalgebruik wordt gehanteerd, mag het besef stilaan doordringen: het is niet omdat het niet kwaad bedoeld is, dat het geen kwaad doet.

Download scriptie (1.66 MB)
Universiteit of Hogeschool
Universiteit Antwerpen
Thesis jaar
2014