Jefta Lammens
MIND THE GAP
Een kritisch onderzoek naar restauratierichtlijnen voor historisch meubilair in representatieve ruimtes van paleizen
Inleiding
In dit onderzoek wordt gekeken hoe men omgaat met in-situ niet-nagelvast meubilair in ruimtes en gebouwen met een staatsie functie. Het gaat om meubilair dat los staat in de ruimte, dus niet nagelvast, dat in zijn oorspronkelijke ruimte, in-situ, wordt bewaard.
Bij het behandelen van dit soort meubilair moet men verder kijken dan de eisen voor bewaring en behandeling van het object alleen. Ook de bredere context moet worden bekeken.
Een troon die wordt tentoon gesteld in een museum staat daar als museumobject. Het is een historisch document dat een beeld geeft van hoe een troon eruit zag in een bepaalde periode. Wanneer die troon in de troonzaal wordt getoond, ziet men ook de grotere context van hoe de ruimte eruit ziet, en waar hij stond. Zo kan men ook zien hoe de plaatsing van een stoel de sociale positie van een persoon toont.
De troon staat vaak ook op een verhoog, en is het kostbaarst versierde meubel in de ruimte. Dit toont dat de persoon die daarop zit een hogere status heeft. Dit komt voornamelijk terug bij zitmeubilair.
Zitten is door de geschiedenis heen vaak een teken van rijkdom of status. Goden en koningen werden vaak afgebeeld op een troon of een plooistoel. Hoe meer versierd en comfortabeler de stoel, hoe hoger de positie was van de eigenaar. De stoel heeft dus een ‘representatieve’ functie, het representeren of weergeven van de sociale positie van de gezetene.
Naast het tonen van de status van de eigenaar, vaak vorsten en staatshoofden, wil men door het glorieuze meubilair en interieur ook de rijkdom van het land of de staat weergeven.
Ook zijn troonzalen en andere staatsieruimtes in de meeste gevallen ontworpen als één geheel. Het behoud van dat geheel is dus vitaal voor het behoud van de betekenis. Hierdoor is het stilstaan bij dit groter geheel belangrijk om de betekenis van een meubel te begrijpen.
Daarnaast zijn veel paleizen en kastelen opgebouwd uit een specifieke opeenvolging van kamers. Hoe verder men in het kasteel gaat en hoe dichter bij de troonzaal, hoe rijkelijker de kamers zullen zijn. Of men toegang had tot deze kamers hing ook af van de positie van die persoon.
Bij het restaureren van dit soort meubilair, zal men dus ook deze elementen moeten opnemen in de behandeling.
Wanneer historische gebouwen worden gerestaureerd is dit om hun functie opnieuw in te vullen, of krijgen ze een nieuwe bestemming.
Wanneer het meubilair zijn oorspronkelijke functie behoud, zullen er ook andere eisen worden gesteld dan wanneer het meubilair niet meer wordt gebruikt. Een stoel die zijn oorspronkelijke functie behoud moet niet enkel functioneel en comfortabel zijn, ook het glorieuze uiterlijk moet worden behouden.
Wanneer deze niet meer worden gebruikt, is het van minder belang of de stoel nog sterk genoeg is om iemand te dragen. In de meeste gevallen zal men dan terughoudend te werk gaan. Men zal kiezen voor een minimale interventie. Hierbij worden enkel ingrepen uitgevoerd die nodig zijn om het meubel te behouden als historisch voorwerp, en niet als gebruiksvoorwerp.
Dit is bij het restaureren van historische objecten steeds het uitgangspunt. Toevoegingen moeten tot een minimum worden beperkt, en moeten steeds reversibel zijn. Dit houdt in dat alle toevoegingen en behandeling terug ongedaan moeten kunnen worden gemaakt, omdat ze origineel geen deel uitmaakten van het object. Anders zou men deze toevoegingen kunnen beschouwen als geschiedenisvervalsing[1].
Het opstellen van een concept voor behandeling van een ruimte of gebouw is iets waar de restaurator vaak pas in een latere fase van het onderzoek bij komt kijken. Ook wordt er meestal begonnen met de restauratie van het gebouw, om dan over te gaan naar de binnenruimtes, en dan pas het meubilair. Het onderzoek kijkt op welke manier het meubilair kan worden ingepast in het concept voor de behandeling van een compleet interieur.
Het doel van het onderzoek was dus om de richtlijnen te verzamelen die worden uitgeschreven of gevolgd voor de behandeling van in-situ staatsie meubilair. De richtlijnen van verschillende erfgoedinstellingen in België, Nederland, Duitsland, Frankrijk en Engeland werden verzameld en met elkaar vergeleken.
Hierbij werd gekeken wat de invloed is van de bestemming van het interieur of het gebouw . Ook de invloed van de representatieve functie werd onderzocht.
De verschillende richtlijnen zullen per land besproken worden om in de eerste plaats de nationale verschillen te onderzoeken.
In Engeland zijn de meeste kastelen en paleizen in het beheer van twee grote instellingen, The National Trust en English Heritage. Beide instellingen hebben hun denkwijze omtrent het behoud en beheer van erfgoed opgesteld in verschillende publicaties.
Bij het opstellen van richtlijnen volgen deze beide grotendeels hetzelfde denkpatroon. Ze vertrekken beide van de betekenis van de plaats en welke waarden er mee spelen. Het benoemen van deze betekenis en waarde is een voorwaarde voor het opstellen van een behandeling. Niet enkel wordt er gekeken wat de historische waarde is. Ook de sociale waarde, welke waarde de plaats heeft voor een bepaalde groep mensen, wordt bijvoorbeeld bepaald. Bij een paleis, en het glorieuze interieur zal de nationale trots dan een deel van de waarde zijn, omdat deze de natie vertegenwoordigt.
Zonder dat deze zijn aangeduid en juist benoemd kunnen deze niet correct worden behandeld.
Ook stellen ze beiden dat het erfgoed een gedeelde bron van informatie is en dat deze voor iedereen toegankelijk moet zijn.
Daarnaast stellen ze ook dat veranderingen door het vergaan van de tijd en het vroegere gebruik van het meubilair eigen zijn aan het object.
Een versleten zitting zal dus niet worden vervangen, omdat deze slijtage bij de stoel hoort. Deze kan een beeld geven van het vroeger gebruik, of de stoel vaak gebruikt was of juist niet.
De veranderingen moeten volgens The National Trust worden behouden, tenzij ze gevaar vormen voor het behoud van het meubel. Dat de objecten door de tijd heen nog zullen veranderen is een feit waar men rekening mee houdt. Deze veranderingen worden niet tegengehouden[2].
Latere toevoegingen en veranderingen kunnen volgens de publicatie ‘Conservation Principles’[3] van English Heritage enkel worden behouden wanneer ze genoeg waarde hebben. Wanneer de betekenis of waarde van het meubel of van het interieur botst met deze verandering, zal men onderzoeken welke waarde er door weegt.
Een (fictief) voorbeeld hiervan is het volgende: wanneer een gebruiker van een stoel in het verleden eten morste op de bekleding, zullen deze vlekken in de meeste gevallen worden verwijderd. Ze hebben op zich geen historische waarde, en het verstoort het uitzicht van de stof. Wanneer echter iemand wordt neergeschoten, en op de bekleding bloed is dit een ander verhaal. Het bloed kan worden bewaard als een getuige van een historische gebeurtenis. Men zou de gebeurtenis kunnen vertellen aan het publiek, met het bloed als getuigenis.
De beide instellingen verschillen in dat opzicht dat in de publicatie ‘Conservation Principles’ van English Heritage er ook meer ingrijpende veranderingen worden besproken, zoals het aanbrengen van structurele veranderingen. Dit komt omdat deze publicatie erfgoed in de brede zin bespreekt, gaande van meubels tot hele gebouwen. Deze gebouwen krijgen onder het beheer van English Heritage soms ook een volledig nieuwe functie, zover de belangrijkste waarden van het gebouw niet teniet worden gedaan.
De gebouwen die de The National Trust beheert zijn voornamelijk ingericht als museum. De ingrepen die men uitvoert zullen minimaler zijn, en vooral gericht op de conservatie, het behoud. English Heritage heeft in zijn beheer ook gebouwen die een nieuwe functie krijgen. Men zal dan ook anders omgaan met het meubilair als deze niet in een museum kunnen worden behouden.
In gebouwen die nog steeds in gebruik zijn als staatsieruimte is het behouden van degradatie niet van tel. Daar zal men het rijkelijke uiterlijk bewaren, en schade restaureren waar nodig. De ruimtes worden nog steeds gebruikt als staatsieruimte, en moeten die functie nog steeds invullen. Hier is het glorieus uiterlijk de belangrijkste waarde.
In Frankrijk zijn er meer instellingen die verantwoordelijk zijn voor historische gebouwen. Al naar gelang hun functie, hebben ze een verschillende prioriteiten van behoud.
Een instituut zoals het Centre des Monuments Nationaux staat in voor het beheer van verschillende monumenten en de inhoud ervan. Deze hebben een behoudsfunctie. Het meubilair wordt dus in een museale context getoond[4].
Hun taak verschilt dus met die van bijvoorbeeld het Mobilier National, dat instaat voor het meubilair uit de nationale paleizen en ministeries[5]. Deze meubels worden nog gebruikt in deze staatsie ruimtes van de overheid van de Franse republiek. Hierdoor zal het behoud van het rijkelijke uiterlijk steeds nodig zijn.
De functie die het meubilair krijgt door de bestemming heeft dus een grote invloed op de manier van restaureren. Wanneer het staat in een ruimte die ingericht is als een museum, zal men het meubilair terughoudender behandelen.
In de praktijk kan men echter zien dat men een andere nadrukken legt dan in Engeland. Wanneer men een kasteel zoals het kasteel van Versailles bezoekt, zal men zien dat deze nog steeds een luisterrijk uiterlijk hebben. Sporen van degradatie, slijtage worden niet behouden.
In dit geval behoudt men het element van ‘glorieus uiterlijk’ als een deel van het object.
Bij de verschillende instellingen is bij het behandelen van het meubilair de ‘leesbaarheid’ van groot belang. Het object moet het oorspronkelijke uiterlijk zo dicht mogelijk benaderen. Wanneer de slijtage te groot is kan men het oorspronkelijke uiterlijk niet meer herkennen. Hierdoor gaat deze informatie verloren. De nadruk wordt gelegd op het behouden van het originele uiterlijk van objecten. Op deze manier kan men het interieur tonen als een geheel, zoals het oorspronkelijk bedoeld was.
In de publicatie ‘The authencity of French Furniture: interpretation and preservation
issues’[6] wordt de curator van het kasteel van Fontainebleau, Yves Carlier geciteerd. Hij stelt zich de vraag ‘of het beter is om het gedegradeerde uiterlijk te bewaren of het te vervangen met een nieuw materiaal dat zo accuraat mogelijk het origineel aspect reproduceert. In een paleis zoals Fontainebleau willen de mensen de plaats zien zoals het was toen deze bewoond werd door Napoleon. Men wil de atmosfeer van die tijd en luxe voelen. Daarom wordt er gekozen het originele uiterlijk te recreëren, prioriteit gevend aan dit aspect van authenticiteit boven de authenticiteit van elk apart materiaal. Men zal het origineel materiaal behouden en de behandeling grondig documenteren. In museums zal het meubilair dan getoond worden als een historisch document dat uit zijn oorspronkelijke context is gehaald. Men wil daar niet het oorspronkelijk uiterlijk van een bepaald interieur recreëren, maar het origineel materiaal behouden.’
Hier speelt het aspect van het behoud van het authentiek uiterlijk een grotere rol dan het behouden van historische informatie, zoals degradatiesporen. Wanneer een meubel uit die context is gehaald, zoals in een museum, zal men het bewaren als historisch document.
In de praktijk is er wel een groot verschil tussen het karkas van de stoel en de bekleding. De leesbaarheid van het karkas van een stoel blijft veel langer. Door het karkas te restaureren kan men het object verstaan.
Bij een textiel bekleding ligt dit veel moeilijker. Draden van het weefsel breken, komen los, slijten door, verkleuren en worden vuil. Op deze manier wordt het weefsel verstoord en zal het uitzicht ervan erg veranderen. Ook kan een bekleding niet eenvoudig ‘structureel in orde worden gezet’. De behandelingen van textiel zijn gericht op het behoud van de stof, en niet op het behoud van het patroon. Een motief dat is weggesleten in een stof kan niet worden teruggeplaatst. Hierdoor kan men de verloren leesbaarheid van een bekleding niet terug halen door ze te restaureren, en wordt er in vele gevallen voor gekozen om de stof te vervangen door een kopie in de oorspronkelijke materialen en kleuren om het uitzicht van de stoffering te herstellen.
In sommige gevallen wordt de originele stoffering, de opbouw van de zitting die zorgt voor het comfort, van het meubel gehaald en zo bewaard. Op de stoel komt dan een kopie, gemaakt met traditionele technieken en materialen. Op deze manier kan men het originele materiaal te behouden, hetzij niet op het meubel. Het argument dat men gebruikt is dat men de staat van de bekleding na lange jaren niet kent, en dat ingrijpen dan te laat is[7]. Ook de leesbaarheid van het hele object, en het object geplaatst in de ruimte is veel groter met een intacte bekleding.
In Engeland wordt deze denkwijze niet gevolgd. Daar worden bekledingen geconserveerd, behouden op het meubel zelf.
Daarnaast kan men op die manier alle aspecten van de technieken van de toegepaste kunsten, hier het meubel-maken, en het resultaat ervan behouden. Doordat men nog steeds beschikt over deze kennis en kunde wordt niet enkel het materiële erfgoed behouden, maar ook het immateriële. Men behoud niet enkel het tastbare resultaat, men behoud ook alle vaardigheden die nodig zijn voor het maken van een object.
Doordat men in Frankrijk dan ook nog eens beschikt over een groot aantal originele weefgetouwen en weeftekeningen, de zogenaamde ‘cartons’, is men zeer goed in staat kopieën te maken.
Elk ‘Land’, of Duitse provincie, in Duitsland heeft zijn eigen instituut dat instaat voor het behoud van het erfgoed. Men kan zien dat er geen eenduidige richtlijnen bestaan die in alle instituten op gelijke wijze worden toegepast.
Sommige hebben een eigen richtlijnenpakket, zoals bijvoorbeeld de Stiftung Preussische Schlösser und Gärten in Berlijn, waarin per vakgebied hun manier van werken wordt beschreven[8].
Anders werkt men volgens een vaste aanpak waarbij er eerst onderzoek wordt gedaan naar de conditie van een object, en er wordt onderzocht welke behandeling het object nodig heeft. Hierbij wordt er geen onderscheid gemaakt tussen de objecten onderling[9].
Over het algemeen kan men stellen dat de objecten en de paleizen worden gezien als een historisch document en kunstvoorwerp, en deze zo ook worden behouden. Er wordt bij het behandelen geen onderscheid gemaakt tussen meubilair uit een staatsieruimte en meubilair uit andere vertrekken. De meubels worden behouden in een museum omgeving en worden gezien als een historische getuigenis. De context van de staatsieruimte wordt wel getoond, en zal soms ook worden aangeduid.
Er wordt dus vooral rekening gehouden met deze museum context, de hiërarchische duiding van de kamers wordt niet opgenomen in de behandeling.
Dit betekent echter niet dat men deze context en de betekenis negeert. De representatieve waarde van het meubilair is niet de belangrijkste waarde bij de behandeling. De nadruk ligt meer op de historische waarde van het object op zich.
Het beheer van monumenten in Nederland is niet door één specifiek instituut ingevuld. De gebouwen die eigendom zijn van de staat worden door de Rijksdienst beheert, privé eigendommen door de eigenaars. Ook zijn er verenigingen die zich inzetten voor het erfgoed in een bepaald gebied.
Geen enkele van deze organisaties heeft een gepubliceerde richtlijnen, zoals in Engeland wel het geval is bij English Heritage en The National Trust.
Het opstellen van een behandelingsvoorstel bij bijvoorbeeld Monumentenwacht Nederland wordt er in de eerste plaats gestart bij de noden van het object. De bestemming van het interieur heeft hier ook een grote invloed op[10].
Bij de Rijksdienst wordt de mate van ingrijpen vooral bepaald door de bestemming van het gebouw[11]. Omdat ze zowel museale als openbare gebouwen beheren, kan men geen rechtlijnige richtlijnen opstellen die steeds toepasbaar zijn. Bij deze dienst zal men dus vertrekken uit de bestemming, en welken eisen deze stelt aan het meubilair.
Bij het Geldersche Landschap en Geldersche Kasteelen en Vereniging Hendrik de Keyser vertrekt men eerder uit het object. In de praktijk zal ook de bestemming van het gebouw hierop een invloed hebben. Bij de kastelen die museaal ingericht zijn zal men anders omgaan met het meubilair, dan bij gebouwen die zullen worden verhuurd.
Men kan dus algemeen stellen dat vooral de bestemming van het gebouw de grootste invloed heeft op de uiteindelijke behandeling van het meubilair. Zelf wanneer men vertrekt van de noden van een object, zal dit steeds moeten worden bekeken in het idee van de bestemming.
Wanneer een staatsieruimte zijn representatieve functie nog steeds invult, zoals bijvoorbeeld de vergaderzaal van Paleis het Loo, en het Koninklijk Paleis van Amsterdam, zal dit een grote invloed hebben. Niet enkel het glorieuze uiterlijk zal worden hersteld, ook het aspect van comfort en functionaliteit zal een grote invloed hebben op de behandeling.
Doordat het bestuur in België verdeeld is over de verschillende gewesten, is ook de erfgoedzorg meer verspreid. Dit geeft in de eerste plaats een minder transparant overzicht van de bevoegde instanties. De verschillende specifieke taken van de erfgoedzorg zijn in Vlaanderen ook nog opgesplitst.
Uit de praktijk blijkt dat men over het algemeen specifieke restauratierichtlijnen per beschouwd geval opstelt. Men lijkt niet te vertrekken bij een bredere context, of een interieur als geheel bij het opstellen van een behandelingsontwerp. Men vertrekt eerder uit de noden van een object, of vanuit de bestemming van het gebouw[12]. Het kan dus worden gesteld dat de herbestemming of de bestemming de grootste invloed zal hebben op de soort behandeling. Bij gebouwen die worden gerestaureerd om een openbare of leeffunctie te vervullen zal het meubilair hierdoor een verder doorgedreven restauratie krijgen. Bij gebouwen die een museumfunctie krijgen zal het meubilair meer terughouden kunnen worden behandeld.
De overheidsinstellingen verschillen in het publiceren van hun manier van benaderen op hun website. Buiten de vzw Monumentenwacht zijn er op het eerste gezicht geen publicaties met richtlijnen voor restauratie die specifiek voor een bepaald aspect van erfgoed zijn opgesteld. Maar ondanks het feit dat de vzw Monumentenwacht een interieurafdeling heeft, zijn er geen specifieke richtlijnen voor meubilair met in staatsie vertrekken[13].
Uit het onderzoek konden de volgende punten worden geconcludeerd.
In Engeland, en meer specifiek bij The National Trust en English Heritage, gebeurt het uitschrijven van richtlijnen erg gedetailleerd. Het duiden van de te beschouwen waarden bij het opstellen van een behandelingsconcept wordt sterk benadrukt.
Het is het enige land waar er zo uitvoerig over hun wijze van beheer en behoud wordt geïnformeerd, zowel over het materiaal als over de context. Er wordt door deze instituten de nadruk gelegd op het informeren als wezenlijk deel van het zorgen voor erfgoed. Hierdoor is het voor hen logisch ook te informeren over hun werking op het gebied van behoud.
Een voorbeeld hiervan is de ‘Ask the Conservator’ campagne in onder andere Hampton Court. Het publiek kan de restauratoren die in het kasteel werken steeds vragen stellen over hun taken.
Dit grondig informeren is ook iets dat men kan zien in het dagelijkse leven in Engeland. Een bekend voorbeeld hiervan is de mededeling ‘Mind the gap’, waarbij er bij elk metro station waar er een opening is tussen de metro en het platform de reizigers waarschuwt hierop te letten. Dit lijkt eigen te zijn aan de Engelse maatschappij om de mensen over verschillende dingen te informeren.
Omgekeerd is er ook een grote interesse van het publiek voor het erfgoed. Getuige
hiervan is het grote aantal vrijwilligers waar English Heritage en The National Trust
beroep kunnen op doen.
Dit is iets dat niet terug komt in andere landen. Daar blijft het informeren over het algemeen beperkt tot het toelichten van de historiek van de objecten en gebouwen. Doordat bij het in-situ losstaande interieurobjecten meestal niet de hele context wordt bekeken, gaat men misschien voorbij aan het tonen van deze context naar het publiek toe.
Dit ken ook een teken zijn dat men ervan uitgaat dat dit enkel voor specialisten interessant is. Er lijkt dus een lacune te zijn in informatie over het omgaan met in-situ objecten
die buiten de museale context vallen.
Wanneer men de bestemming bekijkt kan men zien dat in de museaal ingerichte kastelen en gebouwen in de meeste gevallen het meubilair wordt beschouwd als een historisch document. Hierdoor zal men de degradatiesporen behouden als deel van de geschiedenis. Deze vorm van behoud komt terug in Engeland, Duitsland, en ook wel in Nederland en België.
Dit kan worden verklaard doordat men het algemene uitgangspunt van een museum volgt, zijnde de objecten behouden als materiële getuigenis van de menselijke geschiedenis in al zijn aspecten. Het wordt samen met alle sporen van het gebruik behouden, als een drager van informatie.
Standaard richtlijnen voor het omgaan met museale collecties zijn niet persé specifiek voor objecten in situ opgesteld, maar bieden wel een grondige basis bij het omgaan met deze objecten.
In Frankrijk daarentegen is het tonen van het glorieuze uiterlijk nog steeds van zeer groot belang bij deze kastelen. Ouderdomssporen worden enkel behouden wanneer het meubilair volledig uit zijn context is gehaald, en in een museum staat opgesteld.
Men kan stellen dat de gehele context van het interieur én het representatief karakter van grote waarde zijn in deze kastelen. Het behoud van alle aspecten van de technieken van de toegepaste kunsten en het resultaat ervan is hierbij ook een belangrijk aspect.
Daarnaast speelt er ook een zeker aspect van nationale trots mee bij die keuze.
Wanneer men het representatieve karakter beschouwt kan men stellen dat de invloed ervan op de behandeling erg nauw samenhangt met de bestemming of herbestemming.
Wanneer deze representatieve functie nog actief wordt ingevuld, is het behoud van ervan logischerwijze van doorslaggevend belang.
Wanneer deze functie wegvalt is het behoud van het representatieve uiterlijk afhankelijk van de waarde die wordt gehecht aan dit aspect. Wanneer men deze vroegere functie wil
tonen met al zijn aspecten, zoals men in de Franse kastelen doet, zullen sporen van
degradatie niet worden behouden. Afwerkingslagen, zoals vernis of beschilderingen, worden hernieuwd, net zoals de bekleding. Het verschil is dat het behoud van de dragende functie niet meer van belang is omdat het meubel niet dragend meer moeten zijn.
Wanneer een historisch gebouw een nieuwe, niet museale bestemming krijgt lijkt het opstellen van richtlijnen een iets complexere taak, omdat men bij deze nieuwe bestemming geen museale standaard richtlijnen kan volgen.
Men zal bij het opstellen van een concept voor de behandeling een aantal elementen in acht moeten nemen.
Men moet vooreerst de bestemming van het gebouw en het interieur vastleggen voor men tot enige behandeling kan overgaan. Daarnaast is ook het benoemen van de betekenis en context van het hele gebouw en het interieur, mét roerende objecten van belang.
Als de bestemming is bepaald, moet worden onderzocht op welke manier deze kan worden verenigd met het interieur. Men moet onderzoeken welke waarden men wil behouden, en welke er van minder belang zijn. Het duiden van deze complexe context is van groot belang
voor het correct verlopen van de behandeling. Indien deze context niet wordt begrepen kan dit tot onbegrip leiden en een foute behandeling.
Na het bereiken van een overeenkomst zal er een plan moeten worden opgemaakt. Hierin moet geheelomvattend worden omschreven wat de te behandelen objecten en elementen zijn, welke behandelingen er moeten worden uitgevoerd, en volgens welke richtlijnen.
Doordat er verschillende disciplines van restauratoren en werkmanslieden zullen samenwerken, is het aangewezen elke specifieke behandeling te plaatsen in het geheel. Ook onderling overleg is zeer belangrijk om tot een samenhangend geheel te komen.
Uit het onderzoek is gebleken dat er op dit gebied nog een grote leegte, ‘gap’ is op het gebied van gepubliceerde richtlijnen.
Wat in Engeland bij English Heritage zorgvuldig is opgesteld en gedefinieerd onder de vorm van hun Conservation Principles, is in feite een interessante oefening. Het is dan pas duidelijk hoeveel er meespeelt bij het opstellen van een alles omvattend concept waar alle waarden en objecten worden opgenomen, in hun context worden geplaatst, rekening houdend met de bestemming.
Bij het opstellen van een concept in de praktijk is het letterlijk volgen van een uitgebreide tekst zoals deze minder praktisch. Het is wel interessant deze in het achterhoofd te houden. Ook moet er stapsgewijs worden gewerkt, en er op toegezien dat alle elementen worden opgenomen in het concept. Het opstellen van vaste richtlijnen als een star geheel heeft dus weinig zin.
Ten slot
De bestemming, of herbestemming, heeft samen met de representatieve functie uiteindelijke de grootste invloed op de behandeling van een meubel. Wanneer deze functie blijft, of het gebouw een museum wordt, wordt de behandeling hierdoor grotendeels bepaald. Wanneer het gebouw een nieuwe functie krijgt, zal het een moeilijker proces worden om de behandeling hierop af te stemmen, zonder de waarde van het object te schaden.
[1] International Charter for the Conservation and restoration of Monuments and Sites (the
Venice Charter), 1964, Venetië
[2] The National Trust, Manual of Housekeeping. The care of collections in historic houses
open to the public, Butterworth-Heinemann Series in Conservation and Museology,
Elsevier Butterworth-Heinemann, 2006, Oxford
[3] English Heritage, Conservation Principles, for the Sustainable Management of the Historic
Environment, English Heritage, 2008, Londen
[4] http://www.monuments-nationaux.fr/fr/les-monuments/le-centre-des-monume…
[5] http://www.mobiliernational.culture.gouv.fr/fr/missions/meubler.html
[6] Rabourding-Auffret Stéphanie, The authencity of French furniture: interpretation and
preservation issues. Uit: Hermens E. en Fiske T. (eds.) Art, Conservation and
Authenticities. Material Concept, Context, Proceedings of the International Conference
held at the University of Glasgow, 12-14 September 2007, Archetype Publications,
London
[7] Emailcorrespondentie met Sébastien Boudry, Centre des monuments nationaux
[8] Ziele und Selbverständnis der Abteilung Restaurierung der Stiftung Preussische
Schlösser und Gärten Berlin – Brandenburg, juli 2002
[9] Emailcorrespondentie met R. Holz, restauratiespecialist houten objecten, Staatliches Museum Schwerin; Dirk Welich, Schlosserland Sachsen; Jutta Waschke, Restauratorin Direktion Burgen, Schlösser, Altertümer
Rheinland-Pfalz, Ralf Blank, Dipl.-Restaurator, Stiftung Thüringer Schlösser und Gärten; Dr. rer. nat. Dipl.-Rest Heinrich Piening, Leiter der Holzrestaurierung, Labor für Archäometrie, Bayerische Verwaltung der staatlichen Schloesser, Gaerten und Seen;
[10] Emailcorrespondentie met Mr. H.G. (Harrie) Schuit, MA, Specialist historische interieurs,
Monumentenwacht Noord- Brabant
[11] Emailcorrespondentie met Mr. Paul Rem, collectiebeheerder en meubelconservator Paleis het Loo
Nationaal Museum
[12] Emailcorrespondentie met Mr. Kristof Penders, vzw Erfgoed Vlaanderen; e.a.
[13] Emailcorrespondentie met Mvr. Veerle Meul, Adviseur Interieur, Monumentenwacht Vlaanderen vzw
Bronvermelding artikel
English Heritage, Conservation Principles, for the Sustainable Management of the Historic Environment, English Heritage, 2008, Londen
International Charter for the Conservation and restoration of Monuments and Sites (theVenice Charter), 1964, Venetië
Rabourding-Auffret Stéphanie, The authencity of French furniture: interpretation and
preservation issues. Uit: Hermens E. en Fiske T. (eds.) Art, Conservation and
Authenticities. Material Concept, Context, Proceedings of the International Conference
held at the University of Glasgow, 12-14 September 2007, Archetype Publications,
London
The National Trust, Manual of Housekeeping. The care of collections in historic housesopen to the public, Butterworth-Heinemann Series in Conservation and Museology,Elsevier Butterworth-Heinemann, 2006, Oxford
Ziele und Selbverständnis der Abteilung Restaurierung der Stiftung Preussische
Schlösser und Gärten Berlin – Brandenburg, juli 2002
http://www.monuments-nationaux.fr/fr/les-monuments/le-centre-des-monume…
http://www.mobiliernational.culture.gouv.fr/fr/missions/meubler.html
Emailcorrespondentie
Sébastien Boudry, Centre des monuments nationaux
R. Holz, restauratiespecialist houten objecten, Staatliches Museum Schwerin
Dirk Welich, Schlosserland Sachsen
Jutta Waschke, Restauratorin Direktion Burgen, Schlösser, Altertümer Rheinland-Pfalz
Ralf Blank, Dipl.-Restaurator, Stiftung Thüringer Schlösser und Gärten
Dr. rer. nat. Dipl.-Rest Heinrich Piening, Leiter der Holzrestaurierung, Labor für Archäometrie, Bayerische Verwaltung der staatlichen Schloesser, Gaerten und Seen
Mr. H.G. (Harrie) Schuit, MA, Specialist historische interieurs, Monumentenwacht Noord- Brabant
Mr. Paul Rem, collectiebeheerder en meubelconservator Paleis het Loo Nationaal Museum
Mr. Kristof Penders, vzw Erfgoed Vlaanderen
Mvr. Veerle Meul, Adviseur Interieur, Monumentenwacht Vlaanderen vzw