Nog niet zo lang geleden profileerde de Koninklijke Vlaamse Schouwburg zich net als de gevestigde theaters in Antwerpen en Gent als een cultuurdrager bij uitstek. Vanuit hun didactische functie moesten de schouwburgen in de jaren 1950 en 1960 cultureel verantwoord toneel brengen voor een grote gemeenschap. Toch was de KVS enigszins een buitenbeentje. Zijn ligging in het verfranste Brussel maakte het bestaan van het Vlaamse theater in de ogen van vele Vlamingen ‘noodzakelijk’ en ‘vanzelfsprekend’.
Vlaams ‘bolwerk’
Van 1956 tot 1977 was de kern van het KVS-beleid gestoeld op de symbolische waarde van de schouwburg als een noodzakelijk Vlaams ‘bolwerk’. Het gebouw in de Lakensestraat fungeerde namelijk als een ontmoetingsplaats in het verfranste Brussel waar Vlamingen zich, omringd door ‘taalgenoten’, konden ontspannen.
Zowel KVS-directeur Victor de Ruyter als cultuurminister Renaat van Elslande beoogden door middel van de toneelvoorstellingen de theaterbezoekers te sterken in hun identiteit. De idee was dat theater een grote gemeenschap Vlamingen kon omtoveren tot een culturele elite. Daarom lag de klemtoon op de didactische functie van theater. Een schouwburgavond, waarbij de acteurs hun beste algemeen Nederlands bovenhaalden, moest een einde maken aan de Vlaamse ‘minderwaardigheid’ of ‘onbeschaafdheid’.
De vroege geschiedenis van de KVS bood alle ingrediënten voor het discours van ‘noodzakelijke Vlaamse aanwezigheid’ in Brussel. Bij speciale gelegenheden zoals ‘100 jaar KVS’ in 1977 greep men steevast terug naar de negentiende-eeuwse roots om aanspraak te maken op een voortbestaan in de toekomst. Beklemtoond werden vooral de ‘lange strijd’ van flaminganten als Julius Hoste voor de schouwburg en de Nederlandstalige toespraak van Leopold II ter gelegenheid van de inhuldiging van het statige gebouw in 1887.
Ook het historisch onderzoek getuigt van dezelfde mythevorming. De interesse ging vooral uit naar de moeilijke ontstaansgeschiedenis. Bovendien stelden onderzoekers het belang van het bestaan van de KVS maar al te vaak voorop, zonder de theaterinstelling aan een grondig empirisch onderzoek bloot te stellen. Deze scriptie van Jolien Gijbels onderzoekt de ambities van De Ruyter in zijn ruime Brusselse, Vlaamse en internationale context met oog voor meerdere actoren.
Gefnuikte ambities
De Ruyter wilde meer dan alleen maar het ‘Vlaamse’ profiel van de schouwburg in de verf zetten. Hij zag voor de schouwburg een prestigieuze nationale en internationale toekomst weggelegd. Zo trachtte hij komaf te maken met de amateuristische reputatie van de KVS door de eigen theaterpraktijken te professionaliseren. Ook poogde hij de samenwerkingsverbanden met de pers en andere gezelschappen nieuw leven in te blazen. Deze inspanningen zouden volgens De Ruyter aantonen dat de KVS de positie van ‘nationaal toneel’ waard was. Deze titel, met een groot deel subsidies, behoorde tot zijn ergernis immers al sinds 1945 aan het Antwerpse stadstheater toe.
De gegeerde internationale allures wilde De Ruyter waarmaken door de KVS meer in te schakelen in de internationale toneelontwikkelingen. Het stadsgezelschap ontving geregeld Engelstalige en Duitstalige gezelschappen en deed Nederlandse podia aan met gastvoorstellingen. Ook het repertoire zelf vormde als het ware de spiegel van de commerciële stukken die in het buitenland met succes waren opgevoerd.
Het streven van De Ruyter ten spijt, bleek het dominante ‘Vlaamse’ profiel van de KVS onverzoenbaar met zijn andere ambities. De KVS legde ten eerste zelf niet genoeg openheid aan de dag om de nationale aspiraties waar te maken. Als theater van de hoofdstad had de statige schouwburg in de directe omgeving een opvallend geïsoleerde positie. Dat was niet verwonderlijk. Als ‘bolwerk van noodzakelijke Vlaamse aanwezigheid’ deed de KVS dienst als een instrument van politieke en culturele oppositie tegen een Franstalig overgewicht. Maar ook de starre theaterinfrastructuur in Vlaanderen en Brussel en de inmenging van gemeentebesturen zorgden ervoor dat de reikwijdte van ieder theater beperkt bleef tot de omliggende regio. Ieder voor zich.
Ook de internationale uitstraling bleef dode letter. De bewondering voor het buitenland kwam vooral voort uit de ontevredenheid met de ‘minderwaardigheid’ van het eigen Vlaamse toneel. Niets wijst erop dat de KVS een internationale faam zou hebben gehad. Ook hier stak de dominante ‘Vlaamse’ gerichtheid een stok in het wiel. Bij buitenlands samenwerkingsverbanden mocht de invloed van buitenaf de ‘Vlaamse aard’ van de productie niet in het gedrang brengen. De KVS schrok er met andere woorden voor terug om de open dialoog aan te gaan.
‘Theatritis’
Tot zover werd duidelijk dat het ‘Vlaamse’ profiel een consequente nationale en internationale oriëntering verhinderde. Daardoor kende het gezelschap op artistiek vlak weinig evolutie. Interactie en openheid zijn immers fundamentele voorwaarden voor vernieuwing of heroriëntering. De KVS bleef lange tijd dezelfde traditionele formule van ‘een lach en een traan’ aanbieden. Zolang het toneelstuk in kwestie niet te baanbrekend of modern was, kwam het op de KVS-planken.
In de jaren 1950 en 1960 vormde dat geen probleem, omdat er een consensus bestond over het belang van de Vlaamse aanwezigheid in Brussel. De modale KVS-bezoeker toonde zich best tevreden met het repertoire en de Vlaamse pers haalde vooral uit naar de KVS als er onvoldoende werk van eigen bodem werd ten tonele gebracht.
Na het revolutiejaar 1968 baanden nieuwe theaterontwikkelingen in buiten- en binnenland de weg voor een nieuw credo: engagement. Theater moest een duidelijk standpunt innemen en een betrokkenheid met het actuele leven tonen. Bijgevolg deed er zich een discoursverandering ten opzichte van de KVS voor. Een nieuwe generatie journalisten stond op die de schouwburgen, omwille van hun gebrek aan een duidelijke profilering, de volle laag gaf. Bert Verhoye verpakte zijn cynisme in het culturele tijdschrift De Vlaamse Gids vanaf 1972 onder de toepasselijke titel ‘Theatritis’, om de gewrichtsontstekende werking van het Vlaamse theater in de verf te zetten.
De KVS sukkelde in 1970 in een financiële crisis. Het discours van de ‘Vlaamse aanwezigheid’ had zijn vanzelfsprekende legitimiteit verloren. De KVS zelf dobberde verder op het traditionele pad in de richting van een onzekere inspiratieloze toekomst. Het ‘Vlaamse’ profiel van onmisbaarheid was immers een identiteitsconstructie die weinig mogelijkheden tot vernieuwing bood. Het legde veeleer een hypotheek op de toekomst door een oubollig imago in stand te houden.
Archivalische bronnen
Antwerpen, Archief en Museum voor het Vlaamse Cultuurleven, persoonsarchieven:
- archief van Victor de Ruyter, R 914 / B.
- archief van Lize van Camp, S 4685 / B.
Brussel, Archief en Museum voor het Vlaams leven te Brussel, archief Koninklijke Vlaamse Schouwburg:
- Briefwisseling uitgaande brieven, 1-23.
- Briefwisseling uitgaande en inkomende brieven, 36-43.
- Briefwisseling met de stad Brussel, 61-64.
- Briefwisseling met de provincie Vlaams Brabant, 65.
- Briefwisseling met overkoepelende organisaties, 73-74.
- Persoonlijke dossiers directeurs, 88-89.
- Dossier betreffende de KVS in een artikel van Vandaag en Morgen, 172.
- Briefwisseling bijzondere werking, 406-409, 414 en 419.
- Dossier in verband met de tournee naar Congo, 542.
- Dossier in verband met de tournee Taco, 543.
- Dossier schenking borstbeeld Karel Buls, 547.
- Dossier internationaal theaterfestival 1967/68, 548.
- Viering ‘100 jaar KVS’, 561-563, 568-573 en 575-576.
- Briefwisseling met andere gezelschappen, 581-582, 592, 597 en 599-600.
- Persknipsels betreffende Nand Buyl, 1198.
- Persknipsels over Belgisch theater, 1201 en 1203.
- Persknipsels betreffende ‘100 jaar KVS’, 1206.
- Productiemappen, 741, 864, 908, 943, 955, 962, 964, 966, 971, 1024, 1066, 1068, 1111, 1115, 1131, 1132, 1171.
Gedrukte bronnen
F. van Bladel, ‘Wie is er bang voor Rolf Hochhuth?’, in: Streven: Maandblad voor Geestesleven en Cultuur, 18 (1965), 501-502.
F. van Bladel, ‘Mag ik het nog eens proberen?’, in: Streven: Maandblad voor Geestesleven en Cultuur, 18 (1965), 709-711.
T. Brulin, ‘Het toneel in Vlaanderen’, in: De Vlaamse Gids, 49 (1965), 473-475.
R. S. Callewaert, ‘Kerk en politiek: een tragische vergissing?’, in: Kultuurleven, 30 (1963), 485-491.
R. S. Callewaert, ‘Der Stellvertreter’, in: Kultuurleven, 32 (1965), 253-259.
H. Claus, C. Tindemans en A. van Royen, T68 of de toekomst van het theater in Zuid-Nederland (Brussel 1967)
F. Cools, ‘Oorspronkelijk werk in de Nederlandse schouwburgen’, in: De Vlaamse Gids, 49 (1965), 65-67.
S. Knop, ‘Nieuwe bloeitijd van de Vlaamse toneelletterkunde’, in: De Vlaamse Gids, 42 (1958), 58-61.
S. Knop, ‘Problemen in het Vlaamse drama’, in: De Vlaamse Gids, 42 (1958), 189-191.
S. Knop, ‘Mechels Miniatuurtheater’, in: De Vlaamse Gids, 42 (1958), 509-510.
S. Knop, ‘Structuur van een nieuw nationaal toneel’, in: De Vlaamse Gids, 43 (1959), 202-203.
S. Knop, ‘Bokkesprongen in het Vlaams toneel’, in: De Vlaamse Gids, 44 (1960), 126-127.
S. Knop, ‘Het toneelonderwijs in Vlaanderen’, in: De Vlaamse Gids, 46 (1962), 670-673.
P. van Morckhoven, ‘Het voorbije theaterseizoen in Vlaanderen’, in: Kultuurleven, 37 (1970), 493-498.
P van Morckhoven, ‘Het theaterseizoen 1970-1971 in Vlaanderen’, in: Kultuurleven, 38 (1971), 477-483.
P. de Prins, ‘Peter Weiss: Tussen Marat en de Sade’, in: De Vlaamse Gids, 50 (1966), 214-225.
V. de Ruyter, ‘“Toneel, onderontwikkelde kunst”’, in: De Vlaamse Gids, 49 (1965), 489-495.
V. de Ruyter, ‘Je-jij en ge-gij’, in: De Vlaamse Gids, 52 (1968), 13-14.
P. Sterckx, ‘Toneelproblemen van nu’, in: De Vlaamse Gids, 43 (1959), 611-613.
C. Tindemans, ‘Internationaal Theaterfestival Antwerpen 1961’, in: De Nieuwe Gids, 11 maart 1961.
C. Tindemans, ‘Toneel in Vlaanderen’, in: Streven. Maandblad voor Geestesleven en Cultuur, 18 (1965), 1073-1079.
C. Tindemans, ‘Een jaar is een jaar is een jaar’, in: Streven: Maandblad voor Geestesleven en Cultuur, 19 (1966), 964-972.
C. Tindemans, ‘100 jaar K.V.S.’, in: Ons Erfdeel, 21 (1978), 283-284.
Toneelproblemen (uitgave van het August Vermeylenfonds) (s.l. 1959).
B. Verhoye, ‘Théâtre 140. Geliefkoosd oefenterrein voor de gerechtelijke politie’, in: De Vlaamse Gids, 55 (1971), 31-32
B. Verhoye, ‘Theatritis’, in: De Vlaamse Gids, 56 (1972), 25.
B. Verhoye, ‘Theatritis’, in: De Vlaamse Gids, 57 (1973), 74-75.
B. Verhoye, ‘Theatritis’, in: De Vlaamse Gids, 58 (1974), 74-75.
B. Verhoye, ‘Is het theater ziek?’, in: De Vlaamse Gids, 58 (1974), 5-22.
B. Verhoye, ‘Theatritis’, in: De Vlaamse Gids, 58 (1974), 54-59.
B. Verhoye, ‘Theatritis’, in: De Vlaamse Gids, 61 (1977), 69-71.
L. Verkein, ‘The Living Theatre of New York – Een toneeltroep te huur’, in: De Vlaamse Gids, 48 (1964) 816-818.
B. Verminnen, ‘Het voorbije theaterseizoen in Vlaanderen. Crisis in het toneel?’, in: Kultuurleven, 36 (1969), 372-377.
B. Verminnen, ‘Toneelnieuws eigen en andere stukken’, in: Kultuurleven, 36 (1969), 787-790.
B. Verminnen, ‘Het centrum voor Nederlandse dramaturgie in afzondering?’, in: Kultuurleven, 38 (1971), 700-701.
B. Verminnen, ‘Theater van de gemeenschap’, in: Kultuurleven, 41 (1974), 807-811.
Literatuur
J. Aerts, K. Seeuws en G. Opsomer, Rudi van Vlaenderen (Kritisch Theater Lexicon) (Brussel 1996).
P. Allegaert en E. Coussens (red.), De speler en de strop: tweehonderd jaar theater in Gent (Gent 2005).
S. Arnauts, De KVS onder directeurschap van Vik de Ruyter (1956-1972) (onuitg. masterproef Universiteit Antwerpen) (Antwerpen 2009).
P. Aron, La mémoire en jeu. Une histoire du théâtre de langue Française en Belgique (XIXe – XXe siècle) (Brussel 1995).
D. Bauwens, Kan iemand ons vermaken? Dokumentaire over teater en samenleving in Vlaanderen (Gent 1980).
M. de Belder-Sarens, ‘Kamertoneel in Vlaanderen’, in: Jaarboek van de Koninklijke Soevereine Hoofdkamer van Retorica De Fonteine te Gent (Gent 1965) 141-191.
F. Bellefroid, De Koninklijke Vlaamse Schouwburg – Brussel. Sociologische studie betreffende de samenstelling van zijn publiek (Brussel 1971).
F. van Bladel, ‘Voor wie schrijf je over theater?’, in: L. van den Dries en F. Peeters (red.), Bij open doek: liber amicorum Carlos Tindemans (Kappellen 1995) 221-230.
R. Bos en H. van Maanen, ‘Maatschappelijk engagement wordt uitgangspunt. Toneelbeleid voor en na Tomaat’, in: D. Meyer (red.), Tomaat in perspectief. Theatervernieuwing in de jaren ’60 en ’70 (Amsterdam 1994) 55-67.
T. Brouwers, ‘De “Studio” van Herman Teirlinck gaat van start’, in: R. L. Erenstein (red.), Een theatergeschiedenis der Nederlanden. Tien eeuwen drama en theater in Nederland en Vlaanderen (Amsterdam 1996) 660-665.
T. Brouwers, ‘Een controversiële Man is man in de Antwerpse KNS’, in: R. L. Erenstein (red.), Een theatergeschiedenis der Nederlanden. Tien eeuwen drama en theater in Nederland en Vlaanderen (Amsterdam 1996) 744-751.
T. Brouwers, ‘Joris Diels, glorie en verguizing’, in: Idem e.a. (red.), Tussen de dronkaerd en het kouwe kind. 150 jaar Nationael Tooneel, KNS, Het Toneelhuis (Gent 2003) 105-132.
T. Brouwers e.a., ‘Het Nationaal Toneel’, in: Idem e.a. (red.), Tussen de dronkaerd en het kouwe kind. 150 jaar Nationael Tooneel, KNS, Het Toneelhuis (Gent 2003) 132-167.
J. Bull, ‘The Establishment of Mainstream Theatre, 1946-1979’, in: The Cambridge History of British Theatre (Cambridge 2004) 326-348.
C. Cairns, ‘Italy’, R. Yarrow (red.), in: European Theatre 1960-1990: Cross-cultural perspectives (Londen 1992) 110-137.
M. Cattrysse, Het theaterpubliek in Brussel tijdens het interbellum. Een cultuurhistorische studie (onuitg. licentiaatsverhandeling KU Leuven) (Leuven 2006).
C. Chambers, Inside the Royal Shakespeare Company: Creativity and the Institution (New York 2004).
F. Decreus, ‘Claus regisseert Thyestes bij Toneel Vandaag.’, in: R. L. Erenstein (red.), Een theatergeschiedenis der Nederlanden. Tien eeuwen drama en theater in Nederland en Vlaanderen (Amsterdam 1996) 738-743.
K. Deroose, De Koninklijke Vlaamse Schouwburg 1919-1940 (onuitg. licentiaatsverhandeling Universiteit Gent) (Gent 1978).
L. van den Dries, ‘Carlos Tindemans als theaterrecensent’, in: L. van den Dries en F. Peeters (red.), Bij open doek: liber amicorum Carlos Tindemans (Kappellen 1995) 231-249.
L. van den Dries; ‘Première van Mistero Buffo in De Munt’, in: R. L. Erenstein (red.), Een theatergeschiedenis der Nederlanden. Tien eeuwen drama en theater in Nederland en Vlaanderen (Amsterdam 1996) 768-775.
L. van den Dries, ‘National Theatre Systems: Belgium’, in: H. Van Maanen en S. E. Wilmer (red.), Theatre Worlds in Motion: Structure, Politics and Developments in the Countries of Western Europe (Amsterdam 1998) 75-112.
L. van den Dries, ‘Het Vlaamse theater in de jaren vijftig: de rol van de kamertheaters’, in: K. Absillis en K. Jacob (red.), Van Hugo Claus tot hoelahoep: Vlaanderen in beweging 1950-1960 (Antwerpen 2007) 205-219.
M. Elst, ‘Een schets van veertig jaar Vlaamse cultuurwetgeving’, in: M. van den Wijngaert (red.), Van een unitair naar een federaal België. Veertig jaar beleidsvorming in gemeenschappen en gewesten (1971-2011) (Brussel 2011) 43-58.
M. van Engen, ‘We zijn in de maalstroom terecht gekomen… Jonge theatermakers anno 1994 en de traditie’, in: D. Meyer (red.), Tomaat in perspectief. Theatervernieuwing in de jaren ’60 en ’70 (Amsterdam 1994) 202-212.
M. van Engen, ‘9 oktober 1969, begin van Aktie Tomaat’, in: R. L. Erenstein (red.), Een theatergeschiedenis der Nederlanden. Tien eeuwen drama en theater in Nederland en Vlaanderen (Amsterdam 1996) 752-759.
G. Fonteyn, Renaat van Elslande (Antwerpen 1970).
E. Gubin, ‘Le théâtre Flamand à Bruxelles (1860-1880)’, in: Cahiers Bruxellois, 10 (1965) 38-83.
E. Gubin, Bruxelles au XIXe siècle. Berceau d’un flamingantisme democratique (1840-1873) (Collection Histoire Pro Civitate 56) (Brussel 1979).
A. Hackselmans, De Oedipus van het Vlaamse theater. De Koninklijke Nederlandse Schouwburg te Antwerpen in de periode van het Nationaal Toneel (1945-1967) (onuitg. licentiaatsverhandeling KU Leuven) (Leuven 2000).
J. M. Harding en C. Rosenthal (red.), Restaging the Sixties: Radical Theatres and their Legacies (Michigan 2006).
S. Heinink, ‘Licht aan! Discussie. “Aktie Tomaat” of de geschiedenis van een bewustwording’, in: D. Meyer (red.), Tomaat in perspectief. Theatervernieuwing in de jaren ’60 en ’70 (Amsterdam 1994) 7-23.
D. Hellemans, ‘Het revolutionaire feest en de pijnlijke morning-after. Het vormende en maatschappij-kritische theater in Vlaanderen, gevangen in het spiegelgevecht met ideologische schijn, traditionele vorm en… eigen hoera-optimisme.’, in: D. Hellemans, R. Geerts, en M. Van Kerckhoven (red.), Op de voet gevolgd. Twintig jaar Vlaams theater in internationaal perspectief (Brussel 1990) 15-26.
J-L. Herrebosch, De Brusselse Nederlandstalige schouwburgen en hun publiek, s.l., 1968.
K. Hoefkens, De Koninklijke Vlaamse Schouwburg tijdens de Tweede Wereldoorlog. On-Vlaamsche lachbarak of kunsttempel aan de Lakenstraat (onuitg. licentiaatsverhandeling Universiteit Antwerpen) (Antwerpen 2005).
Q. van der Hoeven, De grens als spiegel. Een vergelijking van het cultuurbestel in Nederland en Vlaanderen (Den Haag 2005).
A. van Impe, Over toneel. Vlaamse kroniek van het komediantendom (Tielt 1978).
Z. Imre, ‘Staging the Nation: Changing Concepts of a National Theatre in Europe’, in: New Theatre Quarterly, 24 (2008), 75-94.
C. D. Innes, Erwin Piscator’s Political Theatre: The Development of Modern German Drama (Cambridge 1972).
E. Jans, ‘De luwte in het Vlaamse theater’, in: Vlaanderen, 49 (2000), 245-250.
D. Jeffery, ‘France: Towards “création collective”’, R. Yarrow (red.), in: European Theatre 1960-1990: Cross-cultural perspectives (Londen 1992) 11-44.
M. van Kerkhoven, De vernieuwing in theaterbedrijf en theatergebeuren in Zuid-Nederland tussen 1950 en 1960 (onuitg. licentiaatsverhandeling Vrije Universiteit Brussel) (Brussel 1968).
M. van Kerkhoven, ‘Tussen droom en daad. Impressies over mogelijkheden en onmogelijkheden van het vormingstheater uit de eerste helft van de jaren zeventig’, in: D. Hellemans, R. Geerts, en M. Van Kerckhoven (red.), Op de voet gevolgd. Twintig jaar Vlaams theater in internationaal perspectief (Brussel 1990) 41-45.
J. Koppen, ‘De KVS: een politieke of culturele actor? Enkele beschouwingen van een historicus’, in: M. Calsius, J. Koppen, P. Quintens (red.), Ruimte & spel. In en rond de Koninklijke Vlaamse Schouwburg (Brussel 2007).
P. Korenhof (red.), De Koninklijke Schouwburg (1804-2004) een kleine Haagse cultuurgeschiedenis (Zutphen 2004).
H. van Maanen, Het Nederlandse toneelbestel van 1945 tot 1995 (Amsterdam 1997).
A. Marwick, ‘Power to the People: Experimental Theatre in the 1960s’, in: History Today, 44 (1994), 34-40.
C. McCullough, Theatre and Europe: 1957-95 (Exeter 1996).
B. McNamara, ‘Broadway: A Theatre’s Historian Perspective’, in: The Drama Review, 45 (2001), 125-128.
H. Meert, Open doek. Honderd jaar Koninklijke Vlaamse Schouwburg. 100 jaar KVS (Brussel 1977).
H. Meert, F. Redant, en J. van Schoor, Op zolders, in kamers en in kelders. De kamertoneelbeweging in de jaren ’50 (Antwerpen 2000).
Y. Melsert, ‘Première van Een bruid in de morgen in Rotterdam in de regie van Ton Lutz’, in: R. L. Erenstein (red.), Een theatergeschiedenis der Nederlanden. Tien eeuwen drama en theater in Nederland en Vlaanderen (Amsterdam 1996) 702-709.
M. de Metsenaere, en E. Witte, ‘Taalverlies en taalbehoud bij de Vlamingen in Brussel in de negentiende eeuw’, in: Bijdragen en Mededelingen betreffende de Geschiedenis der Nederlanden, 105 (1990), 1-38.
G. Opsomer, ‘Het Parijse succesverhaal van het Vlaamsche Volkstooneel (VVT). Opvoeringen van Lucifer en Tijl in de Comédie des Champs Elysées (mei-juni 1927)’, in: L. van den Dries en F. Peeters (red.), Bij open doek: liber amicorum Carlos Tindemans (Kappellen 1995) 96-114.
G. Opsomer, Tone Brulin (Kritisch Theater Lexicon) (Brussel 1997).
S. Parmentier, Vereniging en identiteit. De opbouw van een Nederlandstalig sociaal-cultureel netwerk te Brussel (1960-1986) (Brussel 1988).
W. de Pauw, Absoluut modern. Cultuur en beleid in Vlaanderen (Brussel 2007).
W. de Pauw, H. Selleslaghs en J. Swinnen, Memorie. Anatomie van een cultuurbeleid (1961-2005) (Antwerpen 2005).
W. de Pauw, Minister dixit. Een geschiedenis van het Vlaamse cultuurbeleid (Antwerpen 2005).
F. Peeters, Jan Oscar de Gruyter en het Vlaamse Volkstoneel 1920-1924 (Leuven 1989).
F. Peeters, ‘Toneel’, in: Nieuwe encyclopedie van de Vlaamse beweging (Tielt 1998) 3083-3093.
F. Peeters, ‘De aanloop naar het Nationael Tooneel’, in: T. Brouwers, e.a. (red.), Tussen de dronkaerd en het kouwe kind. 150 jaar Nationael Tooneel, KNS, Het Toneelhuis (Gent 2003) 9-28.
F. Peeters, ‘“ Te zijn of niet te zijn” Toneelletterkunde en theaterpraktijk als manifestatie van een burgerlijke beschaving’, in: A. Deprez, W. Gobbers en K. Wauters (red.), Hoofdstukken uit de geschiedenis van de Vlaamse letterkunde in de negentiende eeuw (Gent 2003) 227-325.
F. Peeters, ‘Rewriting a National Theatre in a Bilingual Country: The Case of Belgium’, in: S. E. Wilmer (red.), Writing & Rewriting: National Theatre Histories (Iowa 2004) 88-105.
F. Peeters, ‘Creating and Dismantling the National Theatre in Divided Belgium’, in: S. E. Wilmer (red.), National Theatres in a Changing Europe (Basingstoke 2008) 111-118.
P. Quintens (red.), Toneel en theaterleven te Brussel na 1830 (Brussel 1993).
K. Röttger, ‘Macht van de geschiedenis – geschiedenis van de macht? Vervallen goden en vergeten geesten op toneel’, in: L. Van Heteren e.a. (red.), Ornamenten van het vergeten (Theater Topics 3) (Amsterdam 2007).
G. Rowell, The Old Vic Theatre: a History (Cambridge 1993).
A. Rutten, Haagse Comedie 40 jaar (’s Gravenhage 1987).
M. Sabbe, L. Monteyne en H. Coopman, Het Vlaamsch tooneel, inzonderheid in de XIXe eeuw. Geschreven in opdracht van den Koninklijken tooneelkring De Morgenstar van Brussel (Brussel 1927).
Y. Scholten e.a., Tien jaar Nederlandse Comedie (Utrecht 1961).
J. van Schoor, Een huis voor Vlaanderen. Honderd jaar Nederlands beroepstoneel te Gent (Gent 1972).
J. van Schoor, De Vlaamse dramaturgie sinds 1945 (Brussel 1979).
J. van Schoor, ‘Julius Hoste Sr. en het toneel. Van Parnassusberg tot Koninklijke Vlaamse Schouwburg’, in: Vader Hoste (Gent 1989) 57-90.
J. van Schoor, Herman Teirlinck (Kritisch Theater Lexicon) (Brussel 1997).
J. van Schoor, ‘De KVS als ontmoetingsplaats voor de Vlamingen: over Brusselse Vlamingen en Vlaamse Brusselaars’, in: Het geheugen van Brussel: 30 jaar AMVB. Acta van het colloquium van 9 november 2007 (Brussel 2008) 27-36.
A. Schramme, ‘Cultuur- en gemeenschapscentra vanuit cultuurhistorisch perspectief’, in: A. Schramme en E. Gillard, Cultuurcentra in een veranderende samenleving (Leuven 2007) 181-205.
S. de Somere, Strijdcultuur en strijdtheater. Een cultuurhistorische studie van het politiek theater in Nederland en Vlaanderen in de jaren 70 (onuitg. licentiaatsverhandeling Universiteit Gent) (Gent 2005).
J. Thielemans, ‘De schaduw van het echte product’, in: J. Ceuleers, R. Vandendaele, e.a. (red.), De stoute jaren 58-68. Muziek, mode, design, architectuur, fotografie, radio en tv, film, theater, kunst, literatuur (Leuven 1988).
J. Thielemans, ‘De KVS een monument van belang’, in: D. Buyle, D. Vileyn en M. Verstraete (red.), Brussel. Vlaamse en kosmopolitische hoofdstad (Brussel 2006) 95-106.
L. Thielemans, Theaterkritiek in Vlaanderen na 1945 analyse van Vlaamse theatertijdschriften (onuitg. licentiaatsverhandeling Vrije Universiteit Brussel) (Brussel 1985).
K. Tindemans, ‘Het stadstheater als ideologische constructie. Kunnen burgerlijke instituten zichzelf opnieuw uitvinden?’, in: L. Van Heteren, P. Gielen en Q. van den Hoogen (red.), Fight for the Arts/Strijd voor de kunst (Amsterdam 2011) 81-97.
E. Vaes, ‘Van Het Trojaanse Paard (1970- tot Het Laxeermiddel (1981) of de onstuitbare op- en afgang van het politiek theater in Vlaanderen’, in: F. Redant en J. van Schoor (red.), Twintig jaar politiek theater in Vlaanderen (1965-1985). Aspecten en tendensen (Antwerpen 2001).
C. Vallauri, ‘Italy’, in: The World Encyclopedia of Contemporary Theatre (Londen 2001) 521-543.
T. Verschaffel, ‘Leren sterven voor het vaderland. Historische drama's in het negentiende- eeuwse België’, in: Bijdragen en Mededelingen betreffende de Geschiedenis der Nederlanden, 113 (1998), 145-176.
L. Verstraele, ‘Het Nederlands Kamertoneel te Antwerpen speelt Piet Sterckx’ De Verdwaalde plant’, in: R. L. Erenstein (red.), Een theatergeschiedenis der Nederlanden. Tien eeuwen drama en theater in Nederland en Vlaanderen (Amsterdam 1996) 686-693.
J. de Vos, ‘Honderd jaar Koninklijke Vlaamse Schouwburg te Brussel’, in: Ons Erfdeel, 5 (1977), 749-757.
J. de Vos en J. van Schoor, ‘Frans van Doeselaer, een behanger op de planken’, in: T. Brouwers e.a. (red.), Tussen de dronkaerd en het kouwe kind. 150 jaar Nationael Tooneel, KNS, Het Toneelhuis (Gent 2003) 47-68.
K. van der Wee en E. de Maesschalck, Vlaanderen ontmoet Nederland. Geschiedenis van de Orde van den Prince (Tielt, 2005).
J. Willett, The Theatre of Erwin Piscator: Half a Century of Politics in the Theatre (Londen 1978).
S. E. Wilmer, ‘Decentralisation and Cultural Democracy’, in: H. van Maanen en S. E. Wilmer (red.), Theatre Worlds in Motion: Structure, Politics and Developments in the Countries of Western Europe (Amsterdam 1998) 17-36.
T. de Wolf, Inventaris van de Koninklijke Vlaamse Schouwburg (onuitg. masterproef Vrije Universiteit Brussel) (Brussel 2005).
R. Yarrow en A. Frost, ‘Great Britain’, R. Yarrow (red.), in: European Theatre 1960-1990: Cross-cultural perspectives (Londen 1992) 220-237.
W. E. Yates, Theatre in Vienna: a Critical History, 1776-1995 (Cambridge 1996).
W. Zweers en A. Welters, Toneel en publiek in Nederland (Rotterdam 1970).
Websites
M. Bellon, Hoe Vlaams is de KVS?, 19 januari 2005 (http://www.brusselnieuws.be/cultuur/hoe-vlaams-de-kvs). Geraadpleegd op 26 mei 2013.
KVS - Koninklijke Vlaamse Schouwburg, 2013 (http://www.kvs.be/index2.php?page=overdekvs_geschiedenis). Geraadpleegd op 19 maart 2013.
Marianne van Kerkhoven (Toneelstof 70) – Belgium is happening (https://sites.google.com/site/belgiumishappening/home/interviews/marian…). Geraadpleegd op 13 mei 2013.