De geëngageerde burger voelt zich veiliger op straat
Voelt u zich altijd veilig op straat, of mijdt u soms bepaalde buurten? Dit (on)veiligheidsgevoel strookt niet altijd met de reële veiligheidssituatie op straat. Vele personen geloven onterecht dat hen niets kan overkomen, maar daarnaast voelen sommige personen zich onterecht onveilig. Als onveiligheidsgevoelens niet altijd parallel lopen met de effectieve kans op slachtofferschap, moeten er andere factoren zijn die een invloed hebben op uw angstgevoelens voor criminaliteit.
Gevoelens zijn echter moeilijk te meten, laat staan te verklaren en dit is de reden waarom nog geen model bestaat dat alle variatie in onveiligheidsgevoelens verklaart. Verscheidene auteurs hebben een oorzaak naar voren geschoven, maar deze verklaren telkens maar een deel van de realiteit (Cops, 2009; Pleysier, 2009). Gebruik makend van de data uit de European Social Survey wordt een model ontwikkeld dat de onveiligheidsgevoelens van de Belgen kan verklaren.
Onveiligheidsgevoelens vloeien voort uit de veiligheidsbeleving van personen. Er bestaan echter twee types van veiligheidsbeleving: objectieve en subjectieve. De objectieve veiligheidsbeleving refereert naar de effectieve kans om slachtoffer te worden van een misdrijf in een bepaalde buurt. Het gevoel van persoonlijke veiligheid wordt de subjectieve veiligheidsbeleving genoemd (Savenberg & Wouters, 2010). Onveiligheidsgevoelens zijn een duidelijk voorbeeld van subjectieve (on)veiligheidsbeleving.
Leden van de samenleving voelen zich dus wel eens onveilig, maar hoe ontstaan deze onveiligheidsgevoelens? Vele auteurs hebben zich al gestort op het onderzoek naar de oorzaken van deze angstgevoelens. Twee grote stromingen bieden uit elkaar lopende verklaringen. Het rationalistische paradigma vertrekt vanuit de veronderstelling dat alle mensen rationele wezens zijn en onveiligheidsgevoelens voortvloeien uit de rationele inschatting van potentieel slachtofferschap (Killias, 1990; Killias & Clerici, 2000). Bepaalde groepen met specifieke socio-demografische kenmerken zouden, omwille van hun gepercipieerde zwakheid, zich onveiliger voelen. Zo zien vrouwen zichzelf als fysiek kwetsbaarder en voelen zich daardoor onveiliger (Elchardus, De Groof & Smits, 2003). Hetzelfde geldt bijvoorbeeld ook voor oudere personen.
De aanhangers van het symbolische paradigma verklaren onveiligheidsgevoelens vanuit de algemene gevoelens van onbehagen (Elchardus, De Groof & Smits, 2005). De massamedia krijgen een centrale rol in deze theorie. Zij helpen bij de ontwikkeling en verspreiding van ideeën over criminaliteit en slachtofferschap. Mensen die nooit in aanraking zijn gekomen met criminaliteit, kunnen zich dan toch onveilig voelen (Wybouw, Elchardus & Siongers, 2011).
Er wordt van uitgegaan dat beide paradigma’s hulp bieden bij de verklaring van onveiligheidsgevoelens. In het conceptueel model van dit onderzoek (zie bijlage) zijn dan ook alle mogelijke oorzaken opgenomen. Socio-demografische kenmerken, buurtkenmerken en algemene gevoelens van onbehagen zouden allemaal een invloed kunnen hebben op onveiligheidsgevoelens.
Het doel van het onderzoek is om na te gaan of onveiligheidsgevoelens samenhangen met socio-demografische kenmerken, buurtkenmerken en algemene gevoelens van onbehagen. Uiteindelijk moet een model ontwikkeld worden dat een verklaring biedt voor het ontstaan van onveiligheidsgevoelens. In dit onderzoek wordt vertrokken van de hypothese dat alle kenmerken bijdragen aan de voorspelling van onveiligheidsgevoelens en bijgevolg een groot aandeel van de variatie in deze gevoelens verklaard kan worden.
De analyses worden uitgevoerd op de data van de European Social Survey. Deze enquête wordt om de twee jaar in meer dan 30 Europese landen afgenomen. Om de onveiligheidsgevoelens van de Belgen te bestuderen, wordt enkel gebruik gemaakt van de data van de Belgische respondenten. De vragenlijst werd in totaal door 1869 Belgen ingevuld. De respondenten kregen een vraag voorgeschoteld over de mate waarin ze zich veilig voelen wanneer ze ‘s nachts door hun buurt rondlopen. De antwoorden werden gemeten op een Likertschaal die loopt van ‘heel erg veilig’ tot en met ‘heel erg onveilig’. Uit de verkregen antwoorden blijkt dat de overgrote meerderheid van de respondenten zich veilig tot heel veilig voelen (in hun buurt).
De gemiddelde Belg voelt zich dus vrij veilig. Deze gevoelens moeten echter nog verklaard worden. De belangrijkste resultaten worden besproken. Eerst wordt nagegaan welke socio-demografische kenmerken significant samenhangen met onveiligheidsgevoelens. Vrouwen voelen zich significant onveiliger dan mannen. Dit resultaat geldt ook voor werklozen, gepensioneerden en weduwnaars. Een ander opmerkelijk resultaat is dat het veiligheidsgevoel significant samenhangt met leeftijd en opleidingsniveau. Hoger opgeleiden voelen zich vaak veilig in hun eigen buurt en oudere personen voelen zich in het algemeen onveiliger. Dit bevestigt het bestaan van een fear-victimization paradox die stelt dat bepaalde groepen (zoals vrouwen en oudere personen) minder kans maken om slachtoffer te worden van een misdrijf, maar ze hebben toch meer angstgevoelens. Deze paradox geeft duidelijk weer dat subjectieve veiligheidsbeleving niet gelijk moet zijn aan objectieve veiligheidsbeleving. Onveiligheidsgevoelens hangen dus wel degelijk samen met enkele socio-demografische kenmerken.
Naast socio-demografische kenmerken zouden ook buurtkenmerken een invloed kunnen hebben op het ontstaan van onveiligheidsgevoelens. De betrokkenheid en hulpvaardigheid van de buurtbewoners van de respondenten blijken wel degelijk significant samen te hangen met onveiligheidsgevoelens. Hoe groter de hulpvaardigheid, hoe minder buurtbewoners zich onveilig voelen.
Tot slot wordt nagegaan of de gevoelens over de samenleving ook een invloed hebben op het gevoel al dan niet veilig te zijn. Het onveiligheidsgevoel is significant lager bij personen die vertrouwen hebben in de medemens en in de werking van de maatschappelijke instituties. De politieke betrokkenheid van de Belg blijkt ook een rol te spelen. De Belgen die geloven in onze democratie, of die zelf politieke initiatieven nemen, voelen zich veiliger.
Uit de analyse van de data van de European Social Survey blijkt dat zowel socio-demografische kenmerken, buurtkenmerken en algemene gevoelens van (on)behagen samenhangen met onveiligheidsgevoelens. Deze factoren bieden een meerwaarde bij de verklaring van het ontstaan en voortbestaan van de onveiligheidsgevoelens van de Belgen. Zowel het rationalistische, als het symbolische paradigma bieden een verklaring voor de variatie in onveiligheidsgevoelens. Dit betekent niet dat het laatste woord over dit onderwerp gezegd is. Onveiligheidsgevoelens zijn en blijven een hot topic voor beleidsmakers, de media, enzovoort. Dit blijkt ook uit een uitspraak van Ditton, Bannister, Gilchrist & Farrall (1999, 83):
“Fear of crime is now bigger than General Motors”
Cops, D. (2009). De onveiligheidsbeleving van jongeren: nieuwe inzichten voor het veiligheidsdebat en –beleid. Panopticon: Tijdschrift voor strafrecht, criminologie en forensisch welzijnswerk, 30(4), pp. 70-72.
Ditton, J., Bannister, J., Gilchrist, E. & Farrall, S. (1999). Afraid or angry? Recalibrating the ‘fear’ of Crime. International Review of Victimology, 6(2), pp. 83-99.
Elchardus, M., De Groof, S. & Smits, W. (2003). Onveiligheidsgevoel – een literatuurstudie. Studie uitgevoerd in opdracht van de Koning Boudewijnstichting. Onderzoeksgroep TOR, Vakgroep Sociologie, Vrije Universiteit Brussel.
Elchardus, M., De Groof, S. & Smits, W. (2005). Rationele angst of collectieve voorstelling van onbehagen. Een vergelijking van twee paradigma’s ter verklaring van onveiligheidsgevoelens. Mens en Maatschappij, 80(1), pp. 48-68.
European Social Survey. (2012a). Project instructions (PAPI) Round 6. London: Centre for Comparative Social Surveys: City University London.
European Social Survey. (2012b). Sampling for the European Social Survey Round VI: Principles and Requirements. Mannheim: GESIS.
Ferraro, K.F. & LaGrange, R. (1987). The Measurement of Fear of Crime. Sociological Inquiry, 57(1), pp. 70-97.
FOD Economie, K.M.O., Middenstand en Energie, Bevolking naar woonplaats, nationaliteit, burgerlijke staat, leeftijd en geslacht sinds 2001, http://bestat.economie.fgov.be/BeStat/BeStatMultidimensionalAnalysis?loadDefaultId=295.
Greve, W. (1998). Fear of Crime Among the Elderly: Foresight, Not Fright. International Review of Victimology, 5(3-4), pp. 277-309.
Hale, C. (1996). Fear of crime: A review of the literature. International Review of Victimology, 4(2), pp. 79-150.
Killias, M. (1990). Vulnerability: Towards a better understanding of a key variable in the genesis of fear of crime. Violence and Victims, 5(2), pp. 97-108.
Killias, M. & Clerici, C. (2000). Different Measures of Vulnerability in their Relation to Different Dimensions of Fear of Crime. British Journal of Criminology, 40(3), pp. 437-450.
Pleysier, S. (2009). ‘Angst voor criminaliteit’ onderzocht. De brede schemerzone tussen alledaagse realiteit en irrationeel fantoom. Panopticon: Tijdschrift voor strafrecht, criminologie en forensisch welzijnswerk, 30(2), pp. 35-40.
Savenberg, S. & Wouters, P. (2010). CRIME CONCERN: een bevolkingsbevraging over het belang van een aantal veiligheidsproblemen. Panopticon: Tijdschrift voor strafrecht, criminologie en forensisch welzijnswerk, 31(3), pp. 89-96.
Wybouw, F., Elchardus, M. & Siongers, J. (2011). Hoofdstuk 2: Onveiligheidsgevoelens van leerlingen en leerkrachten. In T. Lievrouw, F. Wybouw, S. Kolijn, M. Elchardus, J. Siongers & N. Vettenburg (Eds.), Haalbaarheidsstudie van een monitoringsysteem voor antisociaal gedrag en onveiligheidsgevoelens op school. (pp. 39-57). Brussel: Vlaams Ministerie van Onderwijs & Vorming.