"Où est mon boekentas ?" - Langues en contact et l'interférence linguistique auprès les Anversois francophones

Judith
Witters

Een belangrijke term om over de taalkundige situatie in België te spreken, is die van taalcontact of het samenleven van twee of meer verschillende talen in een regio. Doordat in België drie gemeenschappen en drie talen naast elkaar leven, kunnen we, op nationaal niveau, spreken van een taalcontactsituatie, maar ook binnen de gemeenschappen is er sprake van taalcontact. In Vlaanderen, Brussel buiten beschouwing gelaten, wonen naar schatting 200.000 Franstaligen. Ongeveer 3% van de Vlamingen heeft het Frans als moedertaal.

Interferentie en code-switching

Doordat Franstaligen in Vlaanderen in een Nederlands omgeving wonen, bestaat de kans dat hun Frans beïnvloed wordt door de dominante aanwezigheid van het Nederlands en dat ze Nederlandse grammaticale elementen en woordenschat in hun Franse taalgebruik integreren. Wij onderzochten die mogelijke invloed van het Nederlands op het Frans van 36 Franstaligen in Antwerpen. Ongeveer 2-3% van de Antwerpenaren is Franstalig. Antwerpen grenst niet aan een Franstalig gebied, waardoor Franstaligen volledig omringd worden door het Nederlands. Die elementen maken van Antwerpen een geschikte locatie voor dit onderzoek.

Talen die samenleven kunnen taalelementen uitwisselen (interferentie). Een van de belangrijkste redenen om aan interferentie te doen, is een gebrek aan een woord of uitdrukking in de eigen taal. Een typisch Vlaamse uitdrukking als “een dikke nek hebben” kan niet letterlijk vertaald worden in het Frans: “avoir un gros cou” heeft niet dezelfde figuurlijke betekenis als de Vlaamse uitdrukking. Uit ons onderzoek blijkt dat de Franse uitdrukking “avoir la grosse tête” niet gekend is. 20% van de ondervraagde Franstaligen heeft toegegeven de Nederlandse uitdrukking in een Franse zin te gebruiken: “Il a un dikke nek.” Het voorbeeld toont dat het gebruik van een Nederlands of Vlaams woord in een Franse zin komisch overkomt. Dat komische effect is een tweede reden om aan interferentie te doen.

In bovenstaande situatie geven de Franstaligen aan dat ze zich ervan bewust zijn dat ze Nederlands en Frans in dezelfde zin gebruiken. In dat geval spreken we van intentionele interferentie. We vinden ook voorbeelden terug waarin de interferentie niet intentioneel is. Code-switching is het onbewuste gebruik van meerdere talen door dezelfde persoon in een zin of gesprek. Die afwisseling tussen meerdere talen wijst erop dat de spreker de taal waarin hij oorspronkelijk aan het praten was, niet goed beheerst. Een voorbeeld daarvan vinden we in de zin “C’est le plus veilig.” De spreker heeft geen signalen gegeven dat hij zich ervan bewust was een Nederlands woord te hebben gebruikt. Daarom kunnen we ervan uitgaan dat het gebruik van “veilig” niet intentioneel was.

Grammaticale uitwisselingen

Interferentie op vlak van woordenschat is het gemakkelijkst te herkennen. Interferentie speelt echter ook op grammaticaal vlak. In ons onderzoek hebben we het gebruik van voorzetsels, het gebruik van de hulpwerkwoorden “avoir” en “être” en de uitdrukking van de toekomst onderzocht. Over het algemeen kunnen de Franstaligen goed een onderscheid maken tussen grammaticale elementen die tot de Franse taal behoren en elementen die deel uitmaken van het Nederlands, maar wat de voorzetsels betreft, vinden we wel frequent gevallen terug waarbij een Nederlands element in het Frans geïntegreerd wordt.

In de zin “De taallessen zijn voor iedereen toegankelijk.” wordt het voorzetsel “voor” in het Frans vertaald door “à”: “Les cours de langues sont accessibles à tout le monde.” 44% van de ondervraagde Franstaligen zou het Nederlandse “voor” echter letterlijk vertalen: “Les cours de langues sont accessibles pour tout le monde.” Hetzelfde geldt voor de zin “Die club is open voor iedereen.” De correcte vertaling is “Ce club est ouvert à tout le monde.”, maar bijna 42% van de ondervraagden gebruikt een verkeerd voorzetsel in de Franse vertaling: “Ce club est ouvert pour tout le monde.”

Het foutief gebruik van voorzetsels in het Frans onder invloed van de aanwezigheid van het Nederlands zien we ook, in mindere mate, terug bij andere voorzetsels. Zo zegt 20% van de Franstaligen “Il mange une tartine avec du fromage.”, zoals in het Nederlandse “Hij eet een boterham met kaas.”, in plaats van “Il mange une tartine au fromage.” Op vlak van de hulpwerkwoorden en de uitdrukking van de toekomst is er weinig invloed van het Nederlands op het Frans te bekennen.

Communicatie vs. taalbeheersing

De moedertaal van Franstaligen in Antwerpen is dan wel Frans, maar het Nederlands speelt ook een belangrijke rol. De ondervraagde Franstaligen zijn tweetalig en gebruiken beide talen in specifieke contexten. Het Frans wordt vaak gebruikt in een privé context, bijvoorbeeld onder vrienden of tijdens familiale aangelegenheden, terwijl het Nederlands eerder gebruikt wordt in een meer publieke context, zoals op school of op het werk.

Dat fenomeen wordt diglossie genoemd en kan ook leiden tot interferenties in de woordenschat. Doordat Franstaligen op school of op het werk meestal geconfronteerd worden met het Nederlands, is het mogelijk dat zij in een Frans gesprek werk- of schoolgerelateerde woorden in het Nederlands blijven gebruiken. Zinnen als “Comment était ton test de aardrijkskunde?” of “Où est mon boekentas?” komen geregeld voor in het taalgebruik van Franstalige Antwerpenaren.

Dankzij de tweetaligheid van de Franstaligen, vormen zulke gemengde zinnen op communicatief vlak geen probleem. Op vlak van taalbeheersing kunnen er wel problemen ontstaan. Een van de gevaren van taalcontact is taalslijtage. Taalgebruikers die niet regelmatig in contact komen met een taal kunnen die taal verliezen. Dat geldt ook voor de moedertaal. Taalslijtage vormt vooral een gevaar voor de jongere generatie Franstaligen.

Jongeren komen over het algemeen meer in contact met het Nederlands dan met het Frans. Dat komt doordat ze naar Nederlandstalige scholen en jeugdbewegingen of sportclubs gaan en daardoor meer Nederlandstalige vrienden ontmoeten. Het Frans speelt voor hen enkel binnen een familiale context een rol, maar daarbuiten is het Nederlands voor hen belangrijker. Doordat ze het Nederlands als “nuttiger” gaan beschouwen, bestaat het risico dat hun Franse taalbeheersing daaronder lijdt en dat ze het Nederlands beter beheersen dan het Frans, ook al is het Frans in eerste instantie hun moedertaal. Na verloop van tijd is het mogelijk dat die jongeren hun moedertaal volledig verleren.

Bibliografie

Cadre théorique

Appel, R., Hubers, G., Meijer, G. Sociolinguïstiek. Anvers/Utrecht : Het Spectrum, 1976.

Bulot, T., Blanchet, P. Dynamiques de la langue française au 21e siècle. Une introduction à la sociolinguistique. Version de 2011. 11 avril 2014. http://www.sociolinguistique.fr/.

Etymologiebank. Van der Sijs, N. Version de 2010. 5 avril 2014. http://etymologiebank.nl/.

Jaspaert, K. Cours de sociolinguistique, 2012.

Lamiroy, B. Syllabus du cours de linguistique française : la variété et la francophonie, 2013.

Le nouveau petit Robert : Dictionnaire alphabétique et analogique de la langue française, (en ligne). Version 2014. Dictionnaires Le Robert. Site Internet : http://www.lerobert.com/

Leblanc, M. « Le français, langue minoritaire, en milieu de travail : des représentations linguistiques à l’insécurité linguistique ». Nouvelles perspectives en sciences sociales : revue internationale de systémique complexe et d’études relationnelles, n° 1 (2010) : pp. 17-63.

Nardi, J. B. « Minority languages and memory / Langues minoritaires et mémoire ». As múltiplas faces da memória. Territórios e cenários das lembranças (séminaire, 2003).

Schmid, M. « First language attrition ». Linguistic Approaches to Bilingualism, n° 1 (2013) : pp. 94-115.

Schmid, M. Language attrition : key topics in sociolinguistics. Cambridge : Cambridge University Press, 2011.

Schmid, M. et al. « Language attrition as a complex, non-linear development ». International Journal of Bilingualism, n° 17 (2013) : pp. 675-683.

Thomason, S. Language contact. An introduction. Edinburgh : Edinburgh University Press Ltd, 2001.

Van den Branden, Y. Éléments pour une analyse linguistique et sociolinguistique du français parlé : le cas des francophones de Gand (mémoire). Gand, 1983.

Van den Broeck, R., Lefevere, A. Uitnodiging tot de vertaalwetenschap. Muiderberg: Coutinho BV, 1984.

Wilmars, D. De psychologie van de Franstalige in Vlaanderen. Anvers: Standaard Boekhandel, 1968.

Wittemans, S. « Scout toujours ? Scoutisme francophone en terre flamande depuis 1911 ». FrancoFonie, n° 2 (2010) : pp. 59-80.

Zirker, K. Intrasentential vs. Intersentential Code Switching in Early and Late Bilinguals (mémoire). Provo, 2007.

Recherche

Enquête

Celle, A. « The French future tense and English will as markers of epistemic modality ». Languages in Contrast, n° 5.2 (2005) : pp. 181-218.

Échantillon du dictionnaire BFQS. Lamiroy, B. et al. 4 avril 2014. http://bfqs.fltr.ucl.ac.be/index.htm.

Letoublon, F. « Il vient de pleuvoir, il va faire beau verbes de mouvement et auxiliaires ». Zeitschrift für französische Sprache und Literatur, n° 94 (1984) : pp. 25-41.

Lesauvage, A., St-Louis, M. Concurrence dans l’emploi de certaines prépositions en français. Montréal : 2002.

Lorenz, S. Die Konkurrenz zwischen dem futur simple und dem futur périphrastique im geschriebenen Französisch der Gegenwart. Münster: Kleinheinrich, 1989.

Scappini, S. « Le futur : temps du passé ou de l’avenir ? Description de l’évolution des usages du futur simple en français parlé ». Studia Universitatis Babes-Bolyai – Philologia, n° 3 (2012) : pp. 99-112.

Van Eylen, B. Le temps du futur en français et en néerlandais : étude contrastive sur base d’un corpus (mémoire). Leuven, 2003.

Verhaege, T. Le futur et le conditionnel : analyse contrastive du néerlandais et du français (mémoire). Leuven,1995.

Vindevogel, T. Het juiste voorzetsel: lexicon van het voorzetselgebruik in het Nederlands. Hasselt: Heideland-Orbis, 1977.

Cadre théorique

Le français de Belgique et les “belgicismes”. Ambassade de France à Bruxelles. Version du 21 juin 2013. 18 mars 2014. http://www.ambafrance-be.org/Le-francais-de-Belgique-et-les.

GRAMLINK. Université Catholique de Louvain. Version du 19 janvier 2014. 4 mars 2014. www.gramlink.com

Grevisse, M., Goosse, A. Le bon usage. Bruxelles : De Boeck – Duculot, 2011.

Lamiroy, B. « Le français de Belgique et les locutions verbales figées ». Revue belge de philologie et d’histoire, n° 84 (2006) : pp. 829-844.

Lamiroy, B. et al. Les expressions verbales figées de la francophonie. Paris : Orphys, 2010.

Lamiroy, B., J. Klein. « La structure de la phrase en français de Belgique ». Lexique, syntaxe et lexique-grammaire. /Syntax, lexis & lexicon-grammar : papers in honour of Maurice Gross, C. Leclère et al. (éds.), pp. 343-373. Amsterdam : John Benjamins Publishing Company, 2004.

Le nouveau petit Robert : Dictionnaire alphabétique et analogique de la langue française, (en ligne). Version 2014. Dictionnaires Le Robert. Site Internet : http://www.lerobert.com/

Lorenz, B. Die Konkurrenz zwischen dem futur simple und dem futur périphrastique im gesprochenen Französisch der Gegenwart. Münster: Kleinheinrich, 1989.

Magnus, I., Peeters, I. « Les systèmes prépositionnels en français et en néerlandais : les emplois nouveaux de sur et leurs traductions en néerlandais ». Linguisticae Investigationes, n° 2 (2010) : pp. 224-238.

Myron, H. « The translation of à and de in French ». The French Review, n° 4 (1950) : pp. 314-315.

Niekerk, P. L’expression du futur en français et en néerlandais : étude synchronique sur les syntagmes verbaux susceptibles d’exprimer la futurité. Groningen : VRB, 1972.

Office québécois de la langue française. Le grand dictionnaire terminologique (GDT, en ligne). Version 2012. Site internet : http://gdt.oqlf.gouv.qc.ca/index.aspx

Reichenbach, H. « The tenses of verbs ». The Language of Time: A Reader. I. Mani et al. (éds.), pp. 71-77. Oxford : Oxford University Press, 2005.

Riegel et al. Grammaire méthodique du français. Paris : Presses Universitaires de France, 2009.

Roberts, N. « Future temporal reference in Hexagonal French ». University of Pennsylvania Working Papers in Linguistics, pp. 96-106. Pennsylvania: 2012.

Smedts, W., Van Belle, W. Taalboek Nederlands. Kapellen: Uitgeverij Pelckmans, 2003.

Sten, H. Les temps du verbe fini [indicatif] en français moderne. Paris : København, 1952.

TLFi : Trésor de la langue française informatisé. Version 2012 (TLFi 2012). ATILF - CNRS & Université de Lorraine. Site internet : http://atilf.atilf.fr/tlf.htm.

Vasiljev, I. « Le supplétivisme – phénomène du centre ou de la périphérie ? Étude typologique. » Écho des études romanes. Revue semestrielle de linguistique et littératures romanes, n° 1-2 (2010) : pp. 109-116.

Exemples

Brydges, E. Polyanthea ; Librorum vetustorium, italicorum, gallicorum, hispanicorum, anglicanorum, et latinorum. Pars I. Genève: Typis G. Fick, 1822.

Ésope. « Le Renard et les poulets d’Inde ». Ésope en belle humeur, ou dernière traduction, et augmentation de ses fables en prose, et en vers. Tome 2. Bruxelles : François Foppens, 1700.

Haegy, J. Urgence. Calmann-Lévy, 1997.

Rowling, J.K. Harry Potter et l’Ordre du Phénix. Trad. J. Ménard. Paris : Éditions Gallimard Jeunesse, 2003.

Souter, J. « Athalie ». Dramatic Works of J. Racine: accompanied by explanotary notes and critical remarks. Tome 1. London: W. Lewis, 183

 

Download scriptie (1.51 MB)
Universiteit of Hogeschool
KU Leuven
Thesis jaar
2014
Promotor(en)
Claire Meul