Pleegzorg, maatschappelijk engagement of kind op aanvraag?

Emma
Degroote

Pleegzorg, maatschappelijk engagement of kind op aanvraag?

Alleenstaande pleegouders, ze worden steeds talrijker…

Jaar na jaar kampt Pleegzorg Vlaanderen, de overkoepelende pleegzorgdienst, met een tekort aan pleeggezinnen: twee op drie aanvragen voor een pleeggezin kunnen niet positief beantwoord worden. Om dit tekort aan te vullen spreekt Pleegzorg Vlaanderen traditionele gezinnen aan, maar ook holebigezinnen en eenoudergezinnen. Eenouderpleeggezinnen vormen een groeiende groep: zij maken intussen een kwart van de totale populatie aan pleeggezinnen in Vlaanderen uit. Waarom worden alleenstaanden zo massaal aangetrokken tot een zwaar en ingrijpend maatschappelijk engagement als pleegzorg?

Pleegzorg, wat is het?

Op 1 januari 2014 trad het decreet ‘Pleegzorg in Vlaanderen’ in werking. Hierin werd vastgelegd dat pleegzorg de eerste te overwegen optie is bij uithuisplaatsing van minderjarigen, niet enkel voor kleine kinderen, maar ook voor jongeren. Pleegzorg wordt daarmee in Vlaanderen bevestigd als meest wenselijke oplossing in geval van problematische gezinssituaties, waarin de biologische ouders (tijdelijk) niet in staat zijn de opvoeding en verzorging van hun kind op te nemen. De begrippen pleegouderschap en pleegzorg zijn veelomvattend. Pleegzorg bestaat in verschillende vormen (Pleegzorg Vlaanderen, 2016). Zo kan het zijn dat de pleegouders het pleegkind al kenden vóór de pleegzorgsituatie. Ook de duur van de pleegzorgsituatie en het contact met de biologische ouders van het pleegkind zijn variabel.

Pleegzorg, een maatschappelijk engagement?

Een pleegsituatie gaat niet zelden met moeilijkheden gepaard. Zo moeten de pleegouders rekening houden met eventuele gedrags- of emotionele problemen bij het pleegkind en zijn ze aan heel wat regels gebonden waar het de biologische ouders of voogd van het kind aangaat (Pleegzorg Vlaanderen, 2016). De inzet van pleegouders is vaak van lange duur en dringt in vele aspecten van het dagelijks leven door. De algemeen aanvaarde visie op pleegzorg is er dan ook één van een vrijwillige activiteit waarbij de pleegouders gedreven worden door altruïsme en de noden van het kind voorop zetten. Egocentrische motieven zijn volgens pleegzorgdiensten en pleegouders uit den boze. Aangenomen dat pleegzorg werkelijk zo’n enorm engagement vergt, waarom worden alleenstaanden, die geen steun van een partner genieten, zo door pleegzorg aangetrokken?

Pleegzorg, kind op aanvraag?

In een kwalitatief onderzoek naar de ervaringen van alleenstaande pleegmoeders bleek de helft van de respondenten een pleegkind op te vangen omwille van een kinderwens. Pleegzorg biedt hen niet enkel de mogelijkheid op snelle wijze mama of papa te worden, maar verschaft nog een extra keuze: in de huidige pleegzorgpraktijk is het zo dat de pleegouders bij de pleegzorgdienst een voorkeur kunnen opgeven voor leeftijd, geslacht en nationaliteit van het pleegkind dat ze zouden willen opvangen. En dat doen ze. Deze alleenstaande pleegouders zijn heel specifiek in hun voorkeuren: om aan hun kinderwens tegemoet te komen, gaan ze allen voor een jong kind. De meesten zeggen te zullen weigeren wanneer hen gevraagd wordt een kind op te vangen dat niet aan hun voorkeuren voldoet.

Pleegzorg, een win-win situatie!

Pleegzorg als een manier om een gezin op te starten en aan eigen biografische wensen te voldoen, het past niet in het plaatje van de visie op pleegzorg als puur altruïstisch. Maar is dit plaatje niet overdreven idealistisch en stilaan achterhaald? Volgens de alleenstaande pleegouders in elk geval wel. Zij benadrukken dat er ‘voor een stuk maatschappelijk engagement’ in pleegzorg zit, maar dat je als pleegouder best graag kinderen wil en pleegzorg ‘met plezier en met je hart’ moet doen. Ze vinden een maatschappelijk engagement wel degelijk belangrijk, maar dat neemt niet weg dat ze daar niets voor (mogen) terugkrijgen. Zij vervullen hun kinderwens door ouder te zijn voor een kind dat een ouder nodig heeft.

Ben je nu nog steeds een beetje verontwaardigd door de vaststelling dat deze alleenstaande pleegouders vanuit een egocentrisch motief de stap naar pleegzorg gezet hebben? Vraag je dan maar eens af waarom jij je inzet voor een jeugdbeweging, in de plaatselijke milieuraad zetelt, met de honden van het asiel gaat wandelen,… en laat me daarna nog iets weten.

 

 

Bibliografie

Andersson, G. (2001). The motives of foster parents, their family and work circumstances. British Journal of Social Work, 31(2), 235-248.

Bax, M. (2008). Burgerlijk wetboek (16th ed.). Antwerpen: Maklu.

Beck, U. (1997). Kinder der Freiheit: Wider das Lamento über den Werteverfall. In U. Beck & E. Beck-Gernsheim (Ed.) Individualization: institutionalized individualism and its social and political consequences, (pp.156-171). Londen: Sage.

Beck-Gernsheim, E. (1998). On the way to a post-familial family from a community of need to elective affinities. In U. Beck & E. Beck-Gernsheim (Ed.) Individualization: institutionalized individualism and its social and political consequences, (pp.85-100). Londen: Sage.

Beck, U., & Beck-Gernsheim, E. (1996). Losing the traditional. Individualization and ‘precarious freedoms’. In U. Beck & E. Beck-Gernsheim (Ed.) Individualization: institutionalized individualism and its social and political consequences, (pp.1-21). Londen: Sage

Beck, U., & Beck-Gernsheim, E. (2002). Individualisation. London: Sage.

Boeije, H. (2005). Analyseren in kwalitatief onderzoek: denken en doen. Amsterdam: Boom onderwijs.

Bohman, M., & Sigvardsson, S. (1990). Outcome in adoption: Lessons from longitudinal studies. In D.M. Brodzinsky & M.D. Schechter (Ed.), The psychology of adoption, (pp. 93-106). New York: Oxford University Press.

Brittingham, A., Tourangeau, R., & Kay, W. (1998). Reports of smoking in a national survey: data from screening and detailed interviews, and from self-and interviewer-administered questions. Annals of epidemiology, 8(6), 393-401.

Buehler, C., Cox, M. E., & Cuddeback, G. (2003). Foster parents’ perceptions of factors that promote or inhibit successful fostering. Qualitative Social Work, 2(1), 61-83.

Chernoff, R., Combs-Orme, T., Risley-Curtiss, C., & Heisler, A. (1994). Assessing the health status of children entering foster care. Pediatrics, 93(4), 594-601.

Clausen, J. M., Landsverk, J., Ganger, W., Chadwick, D., & Litrownik, A. (1998). Mental health problems of children in foster care. Journal of Child and Family Studies, 7(3), 283-296.

Corijn, M. (2013). Veranderingen in de burgerlijke staat doorheen de levensloop. In M. Corijn & C. Van Peer (Ed.). Gezinstransities in Vlaanderen, (pp. 21-36). Brussels: Studiedienst van de Vlaamse Regering, SVR-studie 2

Dando, I., & Minty, B. (1987). What makes good foster parents? British Journal of Social Work, 17(4), 383-399.

De Maeyer, S., Vanderfaeillie, J., Vanschoonlandt, F., Robberechts, M., & Van Holen, F. (2014). Motivation for foster care. Children and Youth Services Review, 36, 143-149.

Denby, R., Rindfleisch, N., & Bean, G. (1999). Predictors of foster parents’ satisfaction and intent to continue to foster. Child abuse & neglect, 23(3), 287-303.

Dozier, M., & Lindhiem, O. (2006). This is my child: Differences among foster parents in commitment to their young children. Child Maltreatment, 11(4), 338-345.

Everaert, H., & van Peet, A. (2006). Kwalitatief en kwantitatief onderzoek. Kenniskring Gedragsproblemen in de Onderwijspraktijk Publicatie, 11, 2-50.

Fein, E. (1991). Issues in foster family care. American Journal of Orthopsychiatry, 61(4), 578-583.

Freeman, F. N., Holzinger, K. J., & Mitchell, B. C. (1928). The influence of environment on the intelligence, school achievement, and conduct of foster children. Yearbook of the National Society for the Study of Education, 1, 102-217.

Gilbert, T., & Powell, J. L. (2009). Power and social work in the United Kingdom: A Foucauldian excursion. Journal of social work, 10(1), 3–22.

Gilding, M. (2010). Reflexivity over and above convention: the new orthodoxy in the sociology of personal life, formerly sociology of the family. The British journal of sociology, 61(4), 757-777.

Hampson, R. B., & Tavormina, J. B. (1980). Feedback from the experts: A study of foster mothers. Social Work, 25(2), 108-113.

Harden, B. J., D'Amour Meisch, A., Vick, J. E., & Pandohie-Johnson, L. (2008). Measuring parenting among foster families: The development of the Foster Parent Attitudes Questionnaire (FPAQ). Children and Youth Services Review, 30(8), 879-892.

Hustinx, L. (2006). From collective to reflexive forms of participation? Theoretical reflections and empirical examples. Paper gepresenteerd bij de ECPR Joint Sessions of Workshops, Nicosia, April.

Hustinx, L., & Lammertyn, F. (2003). Collective and reflexive styles of volunteering: A sociological modernization perspective. Voluntas: International Journal of Voluntary and Nonprofit Organizations, 14(2), 167-187.

Isomäki, V.-P. (2002). The fuzzy foster parenting – a theoretical approach. The Social Science Journal, 39(4), 625-638.

Jansen, H. (2005). De kwalitatieve survey. Methodologische identiteit en systematiek van het meest eenvoudige type kwalitatief onderzoek. Kwalon, 10(3), 15-34.

Jeon, Y. H. (2004). The application of grounded theory and symbolic interactionism. Scandinavian Journal of Caring Sciences, 18(3), 249-256.

Jones, G., & Morrissette, P. J. (1999). Foster Parent Stress. Canadian Journal of Counselling, 33(1), 13-27.

Kirton, D. (2001). Love and money: payment, motivation and the fostering task. Child & Family Social Work, 6(3), 199-208.

Kraus, J. (1971). Predicting success of foster placements for school-age children. Social Work, 16(1), 63-72.

Lammertyn, F. (2007). Sociologische tijdsdiagnosen: agenda's voor onderzoek. Leuven: Acco.

Lash, S. (2002). Individualization in a non-linear mode. In U. Beck & E. Beck-Gernsheim (Ed.) Individualization: institutionalized individualism and its social and political consequences, (pp.vii-xiii). Londen: Sage

Geurts, B. (2012). Waarom stoppen pleegouders met pleegzorg? [Masterproef]. Ongepubliceerd manuscript, Universiteit Leiden, Faculteit Sociale en Gedragswetenschappen.

Mortelmans, D. (2007). Handboek kwalitatieve onderzoeksmethoden. Leuven: Acco.

Okamoto, K., Ohsuka, K., Shiraishi, T., Hukazawa, E., Wakasugi, S., & Furuta, K. (2002). Comparability of epidemiological information between self-and interviewer-administered questionnaires. Journal of clinical epidemiology, 55(5), 505-511.

Orme, J. G., Buehler, C., McSurdy, M., Rhodes, K. W., Ellen Cox, M., & Patterson, D. A. (2004). Parental and familial characteristics of family foster care applicants. Children and Youth Services Review, 26(3), 307-329.

Pleegzorg Vlaanderen. (2013). Kwart Vlaamse pleegouders is alleenstaande. Geraadpleegd op http://www.pleegzorgvlaanderen.be.

Pleegzorg Vlaanderen. (2016). Pleegzorg Vlaanderen. Geraadpleegd op http://www.pleegzorgvlaanderen.be.

Plochg, T., & Van Zwieten, M. (2007). Kwalitatief onderzoek. In T. Plochg, R.E. Juttmann, N.S. Klazinga & J.P. Mackenbach (Ed.). Handboek gezondheidszorgonderzoek, (pp. 77-93). Houten: Bohn Stafleu van Loghum.

Ponciano, L. (2010). Attachment in foster care: The role of maternal sensitivity, adoption, and foster mother experience. Child and Adolescent Social Work Journal, 27(2), 97-114.

Reddy, L. A., & Pfeiffer, S. I. (1997). Effectiveness of treatment foster care with children and adolescents: A review of outcome studies. Journal of the American Academy of Child & Adolescent Psychiatry, 36(5), 581-588.

Rhodes, K., Orme, J. G., & Buehler, C. (2001). A comparison of family foster parents who quit, consider quitting, and plan to continue fostering. Social service review, 75(1), 84-114.

Rhodes, K., Orme, J. G., & McSurdy, M. (2003). Foster parent's role performance responsibilities: Perceptions of foster mothers, fathers, and workers. Children and Youth Services Review, 25(12), 935-964.

Rhodes, K., Cox, E. M., Orme, J. G., & Coakley, T. (2006). Foster Parent's Reasons for Fostering and Foster Family Utilization. Journal of Sociology and Social Welfare, 33(4), 105.

Rhodes, K., Cox, M. E., Orme, J. G., Coakley, T., Buehler, C., & Cuddeback, G. S. (2003). Casey Home Assessment Protocol (CHAP): User’s manual. Knoxville: University of Tennessee: Children's Mental Health Services Research Centre.

Rijken, A., & Liefbroer, A. (2011). Opvattingen over gezinsvorming. In F. Bocx (Ed.). Gezinsrapport 2011: een portret van het gezinsleven in Nederland, (pp. 62-77). Den Haag: SCP.

Seaberg, J. R., & Harrigan, M. P. (1999). Foster families' functioning, experiences and views: Variations by race. Children and Youth Services Review, 21(1), 31-55.

Selwyn, J., & Quinton, D. (2004). Stability, permanence, outcomes and support: Foster care and adoption compared. Adoption & Fostering, 28(4), 6-15.

Sinclair, I, Baker, C., Wilson, K., & Gibbs, I. (2005). Foster Children: Where they go and how they get on. London: Jessica Kingsley Publishers.

Struijs, A. J. (2006). Informele zorg: het aandeel van mantelzorgers en vrijwilligers in de langdurige zorg. Zoetermeer: RVZ.

Triseliotis, J. (2002). Long‐term foster care or adoption? The evidence examined. Child & Family Social Work, 7(1), 23-33.

van Balen, F., Verdurmen, J., & Ketting, E. (1997). Choices and motivations of infertile couples. Patient education and counseling, 31(1), 19-27.

Van Holen, F. (2005). Ondersteuningsbehoeften van pleegouders in Vlaanderen. Tijdschrift voor orthopedagogiek, 44, 472-483.

Verstraete, B. (2008). Het sociaal wenselijk antwoorden bij adolescentenenquêtes [Masterproef]. Ongepubliceerd manuscript, Katholieke Universiteit Leuven, Faculteit Geneeskunde.

Wielheesen, M. (2014). Ondersteuningsbehoeften van Pleegouders [Masterproef]. Ongepubliceerd manuscript, Universiteit Utrecht, Faculteit Sociale en Gedragswetenschappen.

Woike, B., Mcleod, S., & Goggin, M. (2003). Implicit and explicit motives influence accessibility to different autobiographical knowledge. Personality and Social Psychology Bulletin, 29(8), 1046-1055.

Download scriptie (210.82 KB)
Universiteit of Hogeschool
Universiteit Gent
Thesis jaar
2016
Promotor(en)
Lesley Hustinx