Wat is de link tussen zwarte gaten, asymptoten en schilderijen? Waar ligt de grens tussen onze innerlijke en uiterlijke gewaarwordingen? Hoeveel verschilt een ogenblik van een eeuwigheid? Hoe dicht kan je een schilderij naderen? En wat heeft dit alles te maken met een zogezegde introspectieve ruimte?
Veel en uiteenlopende vragen, daarvan ben ik me bewust. Mijn masterscriptie in de beeldende kunsten is dan ook een rondreizende tekst. De schrijfmethode bestaat uit een combinatie van metaforen en denkbeelden, persoonlijke anekdotes en gedachtegangen, verbindingen met de kunstgeschiedenis, beschrijvingen van mijn eigen schilderijen, afbeeldingen en beeldanalyses. Hierdoor krijgt het geheel een essayistisch karakter. Op deze manier heb ik gezocht, gekeken, gevoeld en ontweken. Met metaforen heb ik gedanst rond de essentie, via associaties ben ik eroverheen gesprongen en eronderdoor gedoken, maar nooit heb ik de kern werkelijk aangeraakt. Dit was voor mij de enige manier om met de nodige vrijheid te schrijven over een thema dat me al jarenlang mateloos boeit en me tot de kunst gebracht heeft, namelijk het ongrijpbare.
Het vertrekpunt van de scriptie is een subtiele ongrijpbaarheid die me reeds in mijn jeugd fascineerde: zodra je iets helder voor je geestesoog probeert op te roepen, verdwijnt de buitenwereld een fractie van een seconde. Je hebt alles daarbuiten wel gezien, maar niet (of tenminste minder bewust) ervaren. Deze overgang, het ogenblik waarop de kijkende en ervarende geest zich naar binnen of naar buiten keert, vormt de drempel tussen 'binnen' en 'buiten' en is hiermee een belangrijk fundament van ieders introspectieve ruimte.
Vervolgens verken ik mijn persoonlijke kijk- en tijdservaring tijdens het schilderen en tijdens de momenten tussen het schilderen via de metaforen 'opschuren' en 'afstoffen'. Met opschuren verwijs ik onder meer naar mijn concrete schildertechniek, waarbij ik de verf zonder medium gebruik (direct uit de tube dus) en deze vrij moeizaam op een klein houten paneel wrijf. Ook schuur ik regelmatig met een harder penseel een deel van een nieuwe verflaag terug open, zodat de onderliggende laag meer ruimte krijgt om mee te spelen in het totaalbeeld. Dit opschuren vereist tijd en brengt de associatie met afstoffen met zich mee. Bijvoorbeeld: moet een beeld dat je gezien hebt en dat de aanleiding kan zijn tot een nieuw kunstwerk, eerst een aantal jaren stof vergaren in je geest? In welke mate blijft dan een zekere essentie bewaard, die je ondanks (of net dankzij) het stof beter kan zien? Is afstoffen wel nodig?
In het volgende stuk richt ik mijn blik op telescopen en microscopen. Hierbij leg ik de link naar Nederland in de zeventiende eeuw, de zogenaamde Gouden Eeuw. In deze tijd boekten de Nederlanders grote vooruitgang in de ontwikkeling van telescopen en microscopen, waardoor de werkelijkheid zowel op grote als op kleine schaal plots veel helderder kon worden waargenomen. De realistische schilderijen uit deze tijd reflecteren oppervlakkig gezien deze nieuwe visuele werkelijkheid, maar toch verkozen de Nederlanders een zekere raadselachtigheid boven een duidelijk waarneembare werkelijkheid. Dit blijkt onder andere uit de populariteit van de enigmatische embleemboeken. Het motto “meliora latent” (betere zaken liggen verborgen) is dan ook terug te vinden op een titelprint van een dergelijk boek (Veldhorst, 2008). Hoe ver of dichtbij de Nederlanders ook konden zien, ze waren zich ervan bewust dat de essentie steeds buiten bereik bleef.
Deze ongrijpbare kern verschijnt verder in de tekst in de vorm van de metafoor van zwarte gaten. Twee belangrijke kenmerken hiervan, namelijk hun enorme zwaartekracht en hun onzichtbaarheid vanwege hun opslorping van werkelijk alles (dus ook licht), koppel ik aan enkele schilderijen van Pierre Bonnard (1867-1947) en Johannes Vermeer (1632-1675). Dit zijn twee schilders die meester waren in de weergave van een bedrieglijke intimiteit: de afgebeelde vrouwenfiguren zijn tegelijkertijd binnen fysiek bereik, maar de psychologische afstand tussen hen en ons als toeschouwer is onoverbrugbaar. De hierdoor ontstane spanning is net zoals zwarte gaten: de figuren lokken ons met een bijna voelbare zwaartekracht binnen in het schilderij, maar trekken zich op het einde terug door bijvoorbeeld hun blik af te wenden. Een onzichtbare barrière zet ons als kijker net buiten spel.
Ten slotte vraag ik mij af wat de link is tussen deze onzichtbare drempel en het fysieke schilderoppervlak. Via het denkbeeld van asymptotische aanrakingen onderzoek ik hoe de termen 'drempel' en 'ingang' met elkaar verbonden kunnen worden. De asymptoot is een wiskundig begrip en duidt op een rechte lijn waartoe een kromme nadert. Deze twee raken elkaar slechts in de oneindigheid. Een visuele asymptoot definieer ik dan in de tekst als de minieme ruimte die zich bevindt tussen twee visueel afgebakende elementen in een schilderij. Het zijn deze zeer kleine openingen die ons als toeschouwer toegang kunnen geven tot het kunstwerk, maar enkel voor diegene die oplet: wanneer je het ogenblik laat passeren, werpt het schilderij je terug eruit.
Veldhorst, N. (2008). Pharmacy for the body and the soul: Dutch songbooks in the seventeenth century. Early Music History, 27, 217-285. doi: 10.1017/S0261127908000326
Alpers, S. (1983). The Art of Describing: Dutch Art in the Seventeenth Century. Chicago, IL: The University of Chicago Press.
Andersson, A. (Regisseur). (2014). A Pigeon Sat on a Branch Reflecting on Existence. [Film]. Roy Andersson Filmproduktion AB.
Christie’s (2020, 29 januari). The ‘small gestures and silent perfection’ of Giorgio Morandi. Geraadpleegd op 11 april 2021 via https://www.christies.com/features/Giorgio-Morandi-guide-10098-3.aspx
Corneau, A. (Regisseur). (1991). Tous les Matins du Monde [Film]. Film Par Film.
Didi-Huberman, G. (2005). Confronting Images: Questioning the Ends of a Certain History of Art (J. Goodman, Vert.). Philadelphia, PA: The Pennsylvania State University Press.
Gaiger, J. (2016). Dutch painting of the Golden Age. The Open University. Geraadpleegd op 13 april 2021 via https://www.open.edu/openlearn/ocw/mod/oucontent/view.php?id=64770&prin…
Grootenboer, H. (2011). The Pensive Image: On Thought in Jan van Huysum’s Still Life Paintings. Oxford Art Journal, 34(1), 15–30. doi: 10.1093/oxartj/kcr011
Grootenboer, H. (2020). The Pensive Image: Art as a Form of Thinking. Chicago, IL: The University of Chicago Press.
Jonze, S. (Regisseur). (1999). Being John Malkovich [Film]. Astralwerks, Gramercy Pictures (I), Propaganda Films, Single Cell Pictures.
Montaigne, M. (1965). Essais: Livre Second. (P. Michel, Red.). Parijs, Frankrijk: Éditions Gallimard.
Resnais, A. (Regisseur). (1961). L’année dernière à Marienbad [Film]. Cocinor.
Van Loo, S. (2006). Gorge(l): Beklemming en Verademing in de Kunst. Antwerpen, België: Koninklijk Museum voor Schone Kunsten Antwerpen.
Veldhorst, N. (2008). Pharmacy for the body and the soul: Dutch songbooks in the seventeenth century. Early Music History, 27, 217-285. doi: 10.1017/S0261127908000326
Wilder, K. (2015). Vermeer: Interruptions, Exclusions, and ‘Imagining Seeing’. Estetika: The Central European Journal of Aesthetics, 52(1), 38–59. doi: http://doi.org/10.33134/eeja.132
Wölfflin, H. (1922). Principles of Art History: the Problem of the Development in Style in Later Art (M.D. Hottinger, Vert.). Central Archaeological Library, New Delhi. Geraadpleegd op 5 mei 2021 via https://archive.org/details/in.ernet.dli.2015.282622/page/n3/mode/2up
Wölfflin, H. (1964). Renaissance and Baroque (K. Simon, Vert.). The Fontana Library. Geraadpleegd op 11 april 2021 via http://www.columbia.edu/itc/architecture/ockman/pdfs/week2/wolfflin.pdf
Zbigniew, H. (1993). De Bittere Geur van Tulpen: Holland in de Gouden Eeuw (G. Janzen, Vert.). Amsterdam, Nederland: Contact.