De nazi’s werden niet enkel gekenmerkt door hun Jodenhaat, maar ook door hun kunsthonger. De combinatie van beide mondde uit in een onvoorstelbaar netwerk van georganiseerde kunstroof. Door confiscaties en dwangverkopen kroop de gruwel van de Tweede Wereldoorlog tot in de steeds leger wordende huiskamers. Vandaag zijn vele gestolen kunstwerken nog steeds niet teruggekeerd naar waar ze thuishoren. Ook talloze Belgische schilderijen zitten nog altijd vast in de plooien van de geschiedenis.
Deze masterthesis biedt een kijk achter de schermen van de weinig bekende Studie- en Schadeloosstellingscommissie Buysse (genoemd naar hun voorzitter, Lucien Buysse). Deze opeenvolgende organen waren bevoegd voor het onderzoek en herstelbeleid rond Belgische naziroofkunst. Dankzij uitgebreide interviews met twee ex-commissieleden kon deze scriptie verschillende pijnpunten in de werking van de Commissie Buysse blootleggen. Ze besluit dat ons land onvoldoende heeft ingezet op het vraagstuk van naziroofkunst en pleit voor actief herkomstonderzoek van schilderijen in Belgische musea.
De studie: laat begonnen is niet gewonnen
In 1997 gaf de regering de Studiecommissie Buysse de taak om een grondig onderzoek te voeren naar de naziroof op verschillende domeinen, zoals financiële tegoeden, vastgoed en diamant. De studie van de kunstroof werd daar pas veel later bij betrokken: het was al juni 2000 toen er daarvoor twee extra onderzoekers werden aangeworven. Door de overkoepelende deadline beschikten de cultuuronderzoekers slechts over acht maanden om hun onderzoek te voeren.
Die tijdsdruk was verpletterend en dwong hen ertoe hun studie tot een minimum te beperken. Daarom lezen we in het verslag over de cultuurgoederen dat het kunstonderzoek ‘zeer onvolledig’ is gebleven en slechts ‘het topje van de ijsberg’ weergeeft. De matig onderbouwde vaststellingen van de onderzoekers slaan de bal bovendien vaak mis. Het rapport verscheen nooit online.
Stilte in het museum!
Na de oorlog werd een groot deel van de in Duitsland gevonden schilderijen verdeeld onder de Belgische musea. Daarom verzocht de Studiecommissie hen om hun medewerking in haar herkomstonderzoek. Dat liep af met een sisser: slechts enkele musea reageerden. De magere participatie van de culturele instellingen, die bang waren om hun collecties te verliezen omdat ze naziroofkunst zouden bevatten, was weinig bevorderend voor het onderzoek. Door die onwelwillendheid bleven veel kansen onbenut.
De schadevergoeding: van hetzelfde laken een broek
De Studiecommissie werd verdergezet door de Schadeloosstellings-commissie. Die onderzocht individuele dossiers van Joodse slachtoffers, die schadevergoeding vroegen voor hun bezittingen die door de nazi’s waren gestolen. De tweede commissie gebruikte hiervoor de resultaten van het onderzoek van de eerste commissie. Aangezien die onvolledig waren, zette de trend van gebrekkigheid zich voort. De gestolen schilderijen hadden moeten terugkeren naar de rechtmatige eigenaars, maar de gaten in het werk van de Studiecommissie zorgden ervoor dat België onvoldoende gegevens had voor een echte restitutiepolitiek.
Een slecht rapport
Deze masterscriptie wijst de grootste zwakheden uit de werking van de Belgische commissies aan. Die maken duidelijk dat de voor kunst verantwoordelijke commissieleden simpelweg niet in staat waren om een grondige studie te maken. De beperkte infrastructuur, strenge privacywetgeving, povere museumrespons en vooral de onhaalbare deadline reduceerden het onderzoek in de kunstsector tot een flauw afkooksel van de rest van het onderzoek. De studie van de financiële sector ging daar met de meeste aandacht lopen.
Het magere resultaat van dat onderzoek was onvoldoende om in een degelijk herstelbeleid te voorzien voor de slachtoffers van de kunstroof: slechts 57 van de 12.000 uitbetaalde schadevergoedingen waren bedoeld voor cultuurgoederen. Dat cijfer is symptomatisch voor de noodgedwongen maar onterechte verwaarlozing van de kunstroof binnen de Commissie Buysse.
En toen bleef het stil
Na de rapporten van de Commissie Buysse bleef het in ons land merkwaardig stil op het vlak van naziroofkunst. Nochtans bewijzen de tientallen geroofde schilderijen die, in plaats van bij hun rechtmatige eigenaar, nog steeds in een Belgisch museum hangen, dat dit verhaal nog een staartje moet krijgen.
Jammer genoeg dringt dit besef nog niet door in het Belgische beleid. De scriptie geeft een overzicht van de recente nationale initiatieven op vlak van naziroofkunst. Die blijken weinig spectaculair, om niet te zeggen teleurstellend, te zijn. Bovendien bestaat de enige officiële overheidsinstelling met een bevoegdheid voor naziroofkunst slechts uit één personeelslid. Een sterk signaal is dat niet. België hinkt achterop in West-Europa, maar daarover lijkt weinig verontwaardiging te bestaan in het parlement en de regering.
De Belgische musea ondernemen onvoldoende actie om de naziroofkunst uit hun collecties terug te geven aan de rechtmatige eigenaar. Als rechthebbende moet je bijna het geluk hebben jouw gestolen schilderij in een museum voorbij te wandelen en het terug te krijgen als je erom vraagt. Die passieve houding is een slag in het gezicht van (de erfgenamen van) de Joodse slachtoffers. Ondanks de onrechtvaardigheid, die aan de muren van musea kleeft, wordt de nood aan nieuwe initiatieven niet aangevoeld door onze beleidsmakers.
Wat nu?
Dankzij deze scriptie hebben we een helder beeld van de interne werking van de Commissie Buysse. Dat leert ons waar het onderzoek naar naziroofkunst in het verleden steken heeft laten vallen. Die kennis levert op haar beurt een bouwsteen voor de toekomst. Daarom doet de masterproef ook enkele aanbevelingen.
Het wordt tijd dat ons land bijbeent en inzet op een uitdrukkelijke restitutiepolitiek. De huidige situatie, die de bal in het kamp van het slachtoffer legt, is passief en daarom onaanvaardbaar. De oplossing ligt in actief herkomstonderzoek binnen de musea. Daarbij is professionele training en begeleiding vanuit de overheid nodig. De resultaten van dat herkomstonderzoek moeten, zoals in andere landen, openbaar worden gemaakt. Publiciteit is immers de eerste stap in het opsporen en herstellen van onrechtvaardigheid. Bovendien zal u daardoor, wanneer u met open mond een schilderij bewondert in een museum, tenminste weten dat u naar naziroofkunst kijkt. Dat gebeurt vaker dan u denkt.
MARIE DE BEUL