“Slib op de bodem van de ziel”. Een onderzoek naar de autobiografisch geladen collaboratie en -repressieroman in Vlaanderen

Maxime
Van Steen

Het (fictieve) trauma van de collaboratie

In mei 2015 herdacht Europa de zeventigste verjaardag van de capitulatie van nazi-Duitsland, die het einde van de Tweede Wereldoorlog inluidde. Dit jubileum ging in België tamelijk onopgemerkt voorbij. Een zo karige interesse is opmerkelijk, want uit enkele recente relletjes in politiek en media blijkt dat de Tweede Wereldoorlog voor de Belg nog altijd brandend actueel is. De lezer zal zich misschien nog de heisa herinneren die in april ontstond toen het actualiteitenprogramma Terzake in het verleden groef van de grootvader van PS-politica Laurette Onkelinx en ontdekte dat deze tijdens de bezetting burgemeester was geweest van het Limburgse dorpje Jeuk. Omdat de Waalse politica zich steeds kritisch uitgelaten had over de collaboratie, riepen diverse kranten haar voor dit feit ter verantwoording, niet zonder enige zucht naar sensatie.

Onverwerkt oorlogstrauma
Dit ene voorbeeld geeft al aan dat er iets vreemds aan de hand is met de wijze waarop in Vlaanderen en België met het oorlogsverleden wordt omgegaan: de overheden besteden relatief weinig aandacht aan officiële herdenkingen, waardoor de indruk wordt gewekt dat men het verleden wil laten rusten, maar zoals uit het Onkelinx-historietje blijkt, bereikt men dat doel niet. Integendeel: de oorlog, de collaboratie en de bestraffing ervan blijven het publieke debat beheersen, als stukjes onverwerkt verleden.

Het woord ‘onverwerkt’ wijst erop dat de Tweede Wereldoorlog traumatische sporen heeft getrokken in de Belgische samenleving. Dat is niet verwonderlijk: oorlog doet doorgaans vele levens op hun grondvesten daveren. Dat choquerend oorlogsgeweld kan ertoe leiden dat de toeschouwer de beelden van deze gebeurtenissen wel opslaat in het brein, maar dat de herinneringen daar niet verder ‘verwerkt’ worden. Daardoor kunnen de herinneringen compulsief terugkeren. In dat geval lijdt de betrokkene aan het posttraumatisch stresssyndroom.

Maar oorlogsgeweld alleen geeft geen antwoord op de vraag waarom de term ‘onverwerkt verleden’ in de Vlaamse context bijna uitsluitend verwijst naar het onvermogen om op een redelijke manier om te gaan met de collaboratie. Het Vlaamse oorlogstrauma blijkt niet geduid te kunnen worden zonder rekening te houden met twee gegevens. Ten eerste besloot een aanzienlijk aantal Vlamingen het nationaalsocialistisch regime te steunen, in de hoop zo de Vlaamse onafhankelijkheid te bekomen. Toen na verloop van tijd duidelijk werd welke gruwelen het naziregime aangericht had, moet dit de gemiddelde ‘Vlaamsgezinde’ collaborateur ontredderd hebben. Ten tweede blijkt een grote groep Vlamingen oprecht gechoqueerd te zijn geweest door de volkswoede na de bevrijding. De bestraffing van collaborateurs werd daardoor gepercipieerd als onrechtvaardig en kon de geschiedenis ingaan als ‘de repressie’, een term die eerder ‘verdringing’ dan ‘verwerking’ suggereert.

Traumatische fictie
Dit collaboratietrauma, dat ten dele ook een repressietrauma is, staat centraal in mijn onderzoek naar de reeks romans van Vlaamse schrijvers die zich de vingers aan die collaboratie gebrand hebben. Dit uitgangspunt is niet vanzelfsprekend. Door de bank genomen wordt een traumabenadering van de Tweede Wereldoorlog alleen legitiem geacht als het gaat over (concentratiekamp)slachtoffers, niet als de ‘medeplichtigen’ van de oorlog in beeld gebracht worden. Ik stel dan ook een moreel neutrale blik op het fenomeen ‘trauma’ voorop. Vanuit die visie bestudeerde ik enkele autobiografisch geladen werken van Filip de Pillecyn, Marcel Matthijs, Ivo Michiels en Hugo Claus. Hun romans, zo betoog ik, worden getekend door traumasymptomen als depressie, hallucinatie en overdreven waakzaamheid. Die psychische ziekteverschijnselen lijken me bezwaarlijk helemaal losgezien te kunnen worden van hun persoonlijke collaboratie- en repressie-ervaringen.

Michiels & Claus
Niet alleen inhoudelijk manifesteert het collaboratietrauma zich in het werk van bovengenoemde auteurs, het werkt ook door op de structuur en de stijl van hun teksten. In Het vonnis (1949) van Ivo Michiels, bijvoorbeeld, speelt Raymond Terblanche de hoofdrol. Hij wordt na de bevrijding opgesloten op verdenking van collaboratie en voelt zich na deze arrestatie opgejaagd wild. Voortdurend wordt dit eenvoudige, rechtlijnige scenario ontwricht door plotse flashbacks en nachtmerrieachtige interrupties. De chronologie en de samenhang van het verhaal gaan daardoor verloren. Dat beïnvloedt de lezer, die juist door de vele haperingen in het verhaal geconfronteerd wordt met het onuitgesproken collaboratietrauma. Ook zetten de extreem zintuigelijk beschreven onderbrekingen de klassieke schriftuur van de roman onder druk. Er valt wat voor te zeggen dat Michiels op dit punt voorschot neemt op de experimentele vorm- en taalvernieuwing die zijn latere romans zullen kenmerken.  

Ook in Het verdriet van België (1983) van Hugo Claus heeft de literaire verwerking van het collaboratietrauma een verregaand effect op de ‘vorm’ van de tekst. In deze roman staat de verlokking van het strak autoritaire en heldhaftige mens- en wereldbeeld van het Duitse nationaalsocialisme centraal. Louis Seynaeve voelt zich tot dit universum aangetrokken en wil zich modelleren naar het ideaal van de hypermannelijke soldaat-ridder. Dit viriele ideaal wordt in het verhaal echter ontmaskerd als een narcistische fictie. Daarbij wordt Louis geconfronteerd met wat de gevolgen van zijn ‘politiek’ hadden kunnen zijn: verminking, dood, massamoord. In Het verdriet van België wordt die traumatische ontdekking verwerkt via een kluwen van talige meerduidigheid en gewilde ontwrichting. Het moet voor Claus een manier zijn geweest om na al die jaren kritisch afstand te nemen van het nationaalsocialisme zónder zijn toevlucht te nemen tot een ‘gemakkelijke’ biecht.

Europees perspectief
België is natuurlijk niet het enige land met een onverwerkt oorlogsverleden, tal van andere, ook Europese landen worstelen nog steeds met de demon van de Tweede Wereldoorlog. De necrologieën van Nobelprijswinnaar Günter Grass zijn in dat opzicht exemplarisch. Grass maakte in de jaren 1960 naam met romans die zijn vaderland confronteerden met zijn recente verleden. Het leverde hem de reputatie op het progressieve geweten van zijn land te zijn. Totdat in 2006 de bom barstte: als zeventienjarige had Grass vrijwillig bij de Waffen-SS gediend. Zestig jaar lang had hij hierover gezwegen, uit schaamte en schuldgevoel, en wellicht ook omdat hij zijn schrijverscarrière voorrang wilde geven. Toen Grass in april overleed, bleken de Duitse kranten grotendeels voorbij te gaan aan de tumultueuze onthulling. Maar net door het verleden te verzwijgen, lijkt het gedoemd een ondergronds, bijna ‘fictief’ leven te gaan leiden. Tijd om het ‘onuitspreekbare’ bespreekbaar te maken en een nieuw licht op het oeuvre van Grass te werpen?

Download scriptie (1.72 MB)
Universiteit of Hogeschool
Universiteit Antwerpen
Thesis jaar
2015