Stap voor stap - Het opstellen van een beslisboom voor Developmental Coordination Disorder in een basisschool

Katleen
Kielbaey

 

DCD op school: diagnostiek en begeleiding

 

Wie kent ze niet: onhandige kinderen die overal tegenaan botsen, de melk naast het glas gieten of naast de bal grijpen? Bij sommige kinderen zijn dit problemen die spontaan verdwijnen. Bij een aantal anderen is er echter iets erger aan de hand: zij lijden aan DCD.

 

Wat is DCD?

DCD (Developmental Coordination Disorder) is een ontwikkelingsstoornis die coördinatieproblemen veroorzaakt. Het meest opvallende bij deze kinderen is hun traagheid: in vergelijking met leeftijdsgenoten duurt het veel langer voor ze een motorische vaardigheid beheersen. Ook als ze die onder de knie hebben, is de uitvoering ervan langzamer dan bij klasgenoten. De kwaliteit van de beweging ligt eveneens lager. Lichaamsdelen die eigenlijk niets hoeven te doen, kunnen toch meebewegen. Zo kunnen de benen van het kind ook lussen maken tijdens schrijfoefeningen.

Daarnaast hebben kinderen met DCD vaak evenwichtsmoeilijkheden, een gebrekkig ruimtelijk inzicht en problemen met de spierspanning. Sommigen van hen hebben een te zwakke spierspanning, waardoor ze hun lichaam moeilijk rechtop kunnen houden. Bij anderen is er dan weer sprake van een overdreven spanning.

Tenslotte is het opvallend dat de moeilijkheden het grootst zijn in een veranderende omgeving, de zogenaamde open taak situaties, en dat de motorische vaardigheden van deze kinderen erg kunnen verschillen van omgeving en tijdstip. Het is niet zeker dat wat vandaag goed ging, morgen nog vlot uitgevoerd kan worden.

 

Onbekend is onbemind?

Hoewel naar schatting vijf procent van de schoolgaande jeugd aan de stoornis lijdt, doet de term DCD bij veel mensen geen belletje rinkelen. Het is dan ook niet vreemd dat deze kinderen meestal niet de begeleiding krijgen die ze nodig hebben, maar aangespoord worden om het nog een keer te proberen of beter hun best te doen. Ouders krijgen te horen dat hun kind lui is of dat de problemen wel zullen verdwijnen als hun oogappel wat ouder is. DCD is echter geen stoornis die vanzelf verdwijnt: meer dan de helft van de kinderen bij wie de stoornis werd vastgesteld, ondervindt nog steeds moeilijkheden in de pubertijd.

Dyspraxie is een iets bekendere term en die vaak (foutief) als synoniem wordt gebruikt. Bij dyspraxie zijn er enkel moeilijkheden met het oproepen van de motorische schema’s uit de hersenen. Diezelfde bewegingen kunnen echter wel spontaan uitgevoerd worden. Zo is het mogelijk dat een kind zijn hand niet naar zijn neus kan brengen wanneer dit gevraagd wordt, maar zonder veel problemen zijn neus kan snuiten. Bij een kind met DCD zijn de problemen veel ruimer en zijn er ook moeilijkheden met tempo en ritme van een beweging en met het kunnen aanvoelen van het eigen lichaam (de zogenaamde proprioceptie).

 

Stap voor stap naar een diagnose: de beslisboom

Het is voor het zorgteam niet altijd even gemakkelijk om exact te kunnen zeggen wat de oorzaak van een motorisch probleem is. Om hen daarin bij te staan, hebben we deze beslisboom ontworpen.

Een beslisboom helpt de hulpverlener tijdens het gehele proces van aanmelding tot advies dankzij een transparante werkwijze. Het is een vorm van handelingsgerichte diagnostiek waarbij het stellen van een diagnose niet het doel is, maar wel het kunnen geven van bruikbaar advies. Communicatie is dan ook het sleutelwoord: overlegmomenten dienen niet alleen om informatie uit te wisselen, maar ook om de verwachtingen van alle betrokkenen na te gaan. Acties worden niet zondermeer opgedrongen, maar in samenspraak en rekening houdend met de mogelijkheden van de omgeving gekozen.

De meest uitgebreide fase van de beslisboom is de onderzoeksfase. Op basis van eerdere gesprekken met ouder(s) en leerkracht(en) heeft de zorgcoördinator een aantal hypothesen of veronderstellingen over de oorzaak van de problemen kunnen formuleren. Alle betrokken hebben er samen de meest waarschijnlijke uitgekozen. Deze zullen nu verder worden onderzocht. Hierbij is het belangrijk om te weten dat een beslisboom volgens het principe van de uitsluiting werkt: als men alle andere hypothesen heeft kunnen verwerpen, dan is het heel waarschijnlijk dat de motorische problemen veroorzaakt worden door DCD.

Een eerste veronderstelling die verworpen moet worden, is dat de motorische moeilijkheden verworven zijn, zoals bijvoorbeeld door een ernstige ziekte, een problematische geboorte of een ongeluk. Verder mag het kind geen mentale beperking of visuele problemen hebben. Andere ontwikkelingsstoornissen, zoals ADHD, NLD of autisme moeten uitgesloten worden, hoewel het niet onmogelijk is dat een kind zowel aan één van deze stoornissen als aan DCD lijdt. De problemen moeten ook groter zijn dan enkel een slordig handschrift en spellingsproblemen (dysorthografie) of articulatieproblemen (verbale ontwikkelingsdyspraxie). Tenslotte moet uit gespecialiseerd onderzoek blijken dat er geen spierdystrofie (dit is een erfelijke ziekte die een toenemende spierzwakte veroorzaakt), syndroom (zoals Down, Williams en Gilles de la Tourette) of neurologische afwijking aanwezig is.

De laatste fase van de beslisboom is de follow-up. Om na te gaan of de acties het gewenste resultaat hebben, zullen de betrokken op regelmatige basis samenkomen om de maatregelen te evalueren en eventueel bij te sturen.

 

Wat na de diagnose?

Na de diagnose is de rol van de school niet uitgespeeld. Integendeel, leerkrachten kunnen het schoolleven voor een kind met DCD aangenamer maken. Hieronder hebben we slechts enkele mogelijke acties vermeld.

Een goede zithouding is voor leerlingen met DCD heel belangrijk. Aangepast meubilair (eventueel met een schuin werkblad), een voetenbankje en een antislipmatje op de stoel (om onderuitzakken te voorkomen) kunnen al een grote hulp zijn.

Balpennen en potloden met een dikker lichaam liggen gemakkelijker in de hand en zijn dus meer geschikt voor deze kinderen. Een stootrand voorkomt dat de vingers naar beneden glijden.

Een leerling met DCD vindt moeilijk zijn materiaal terug. Een gekleurde bol op alle boeken en mappen en een plaatsje vooraan of achteraan de rij kapstokken kunnen heel wat leed voorkomen.

In de kleuterklas kan je kinderen met DCD stimuleren om voor constructiespel te kiezen, maar dwing hen niet als ze geen zin hebben. Bij voorbereidende schrijfoefeningen duid je best aan hoe het kind moet werken, eventueel met pijlen.

In de lagere school hebben leerlingen met DCD meer ruimte nodig om hun materiaal overzichtelijk te kunnen opbergen, zoals een apart kastje of een plaatsje op de vensterbank. Zet deze kinderen altijd met hun aangezicht naar het bord, zodat ze bij het overschrijven niet alles een kwart moeten draaien. Laat kinderen geen overhoringen of taken afwerken tijdens de speeltijd, maar differentieer liever in de hoeveelheid werk. Een leerling met DCD heeft immers ook recht op ontspanning. Als het kind een slordig handschrift heeft, sta het dan toe om taken op de computer te maken. Het is nog zo leuk om een net werk te verbeteren. Voor de leerling kan het een frustratie minder zijn.

 

Universiteit of Hogeschool
VIVES Hogeschool
Thesis jaar
2008
Promotor(en)
n.v.t.