De kracht van het collectief: van het klassieke Rome tot het middeleeuwse Vlaanderen

Fons
Verheyde

De kracht van het collectief: van het klassieke Rome tot het middeleeuwse Vlaanderen

 

Toen de spoorbonden vorig jaar in juni het land trachtten plat te leggen, had ik net mijn scriptie afgewerkt over de impact van verenigingen in het verleden. Mensen hebben reeds van het begin der tijden de neiging gehad om zich te verenigen. Vaak vormden ze hierbij economisch belangrijke blokken, maar ook op de politieke leefwereld was er telkens een impact. Zo ook in de Romeinse tijd (1ste eeuw v.C.- 3de eeuw n.C.) en in ons eigen middeleeuwse Vlaanderen (14de eeuw), de twee periodes en plaatsen waar we in onze studie op focussen.

 

Vooral de eerste eeuw v.C. staat bekend als een uiterst woelige periode, waarbij vooral de politicus Clodius het al te bont maakte en handig gebruik maakte van de zogenaamde collegia (Romeinse verenigingen) en omgekeerd, zij ook van hem. Clodius is een interessante figuur vanwege zijn zeer patricische achtergrond, maar zijn even sterke deviant gedrag. Vooreerst drong hij een heilig feest binnen, verkleed als fluitspeelster, mogelijk om de vrouw van Julius Caesar te verleiden. Enkele jaren later , vrijgesproken van zijn schanddaad, werd Clodius geadopteerd door een plebejer die zo’n tien jaar jonger was. Op dit moment werd Claudius definitief Clodius en kon hij bovendien de wetgevende positie van volkstribuun bekleden. In zijn jeugd had hij dikwijls de kroegen van de achterbuurten afgeschuimd. Hij wist dan ook als geen ander het volk te bespelen, en met wie hij zich hiervoor diende in te laten. Uit onze analyse van het sociale netwerk omtrent Clodius blijkt het zeer waarschijnlijk te zijn dat hij zich van de steun van de verenigingen verzekerde door zich te omringen met o.a. leiders van oude, mogelijk reeds verboden, verenigingen. In 58 v.C. liet Clodius deze oude verenigingen weer toe, samen met een wet die het volk voor het eerst in de geschiedenis van gratis graan voorzag. Geschat wordt dat het aantal ontvangers rond de 200.000 mensen lag! Dit leverde hem een grote aanhang op, waarbij zelfs straatbendes gevormd werden die (politieke) tegenstanders dienden te terroriseren. Maffiapraktijken avant la lettre dus!

 

Hetzelfde geldt voor Vlaanderen in de 14de eeuw. Het ambachtswezen rond de lakkennijverheid was hier ongezien sterk vertegenwoordigd en speelde eveneens een belangrijke rol in de vele politieke conflicten die er waren. Er zijn zowel gelijkenissen als verschillen tussen beide verenigingstypes.

 

Wanneer de ezel honger heeft, kunnen stokslagen hem niet schelen

 

Zo kan het geweld van de verenigingen vaak getypeerd worden als een communicatiemiddel of zelfs onderhandelingsstrategie tegenover de andere lagen van de samenleving. Het geweld kent meestal een specifiek repertoire van symbolische elementen en rituelen (bv. het vernielen van voorwerpen als de vaandels van de ambachten, etc.). Doorgaans hebben de verenigingen ook een diverse sociale structuur, met vaak een aristocratische leider. Via deze leider kreeg het geweld een duidelijk politieke dimensie, maar de gewone verenigingsleden hadden vaak eerder socio-economische motieven. Het hoeft dan ook niet te verbazen dat er na de gewelddadige episodes veel aandacht ging naar het verzekeren van de graantoevoer.

 

De overheid heeft altijd een dubbelzinnige houding tegenover de verenigingen gehad. Men is zich bewust van de politieke dreiging, maar ook van de mogelijkheden. Verbodsbepalingen zijn dan ook meestal tijdelijk van aard, maar ook beperkt in ruimte en op specifieke groepen gericht. Verenigingen zijn immers belangrijk voor de economie en kunnen niet genegeerd worden.

 

Scilt ende Vrient

 

In Vlaanderen kregen de ambachtsleden, wellicht vanaf 1302, posities in de schepenbanken. Vanaf 1360 werd dit in Gent en Brugge bij wet vastgelegd. In de Oudheid is er echter geen sprake van een wettelijke verankering van verenigingsleden in stedelijke besturen. Wel zijn er bepaalde individuen die zich in bepaalde (handels)steden tot in het stedelijke bestuur konden opwerken.

 

Om dit te verklaren moeten we dieper graven in de structuur van de samenlevingen. Merk op dat onderstaande verschillen allemaal kwantitatief zijn. In de Middeleeuwen lijkt er vanaf het ontstaan van de verenigingen een nauwere band te zijn geweest met de overheid, en wel op twee manieren: enerzijds via de handelseconomie (in de middeleeuwen liet de stedelijke overheid zich hier meer openlijk mee in) en anderzijds via taxatie, waarbij verenigingsleden als taksinners optraden. We mogen ook niet vergeten dat in de Oudheid de zogenaamde deugdethiek een belangrijke rol speelde, in hun normatief systeem lag met andere woorden meer nadruk op het individu.

 

Een echt kwalitatief verschil is dat de ambachten in de middeleeuwen ook rechtstreeks het militair kader vormden van de samenleving. In de 13de eeuw was dit nog gebaseerd op de wijkstructuren, maar vanaf de 14de eeuw zou men op ambachten overschakelen. We kunnen nu dus echt spreken over stedelijke of volkse ambachtsmilities. De successen die men in verschillende veldslagen, zoals de Guldensporenslag boekte, waren dus aan hen te danken. Ongetwijfeld speelde dit mee bij de bepalingen om de ambachtsleden in de schepenbanken te integreren.

 

De kracht van het collectief

 

Maar waarom zijn verenigingen nu zo aantrekkelijk voor de modale burger, en waarom waren ze precies in bovenstaande periodes zo machtig? Voorafgaand aan beide periodes zien we duidelijk dezelfde structurele fenomenen: een toenemende bevolking, een hogere urbanisatiegraad en een veranderend economisch systeem. Hierdoor ontstaan nieuwe sociale groepen. Dit is cruciaal.

 

Deze nieuwe, soms ook kapitaalkrachtige groepen, worden in de samenleving veel sneller geïntegreerd via verenigingsstructuren. Op deze manier kan men vrij snel een eigen identiteit opbouwen, gebaseerd rond gedeelde belangen en gemeenschappelijk vermaak, en zich uiteindelijk ook sociaal opwerken. Via overheidsstructuren gaat dit alles veel trager door bepaalde regulaties (bijvoorbeeld de juridische status van de persoon en vereniging, zijn prestige en vermogen, de band met het aanwezige bestuur, enz.). De verenigingen stellen kortweg minder eisen. Dit maakt dat ze dichter bij het ‘gewone volk’ staan en sociaal meer divers zijn. Het volkse karakter zorgt er ongetwijfeld voor dat ze sommige mensen meer kunnen motiveren om op te komen voor hun gedeelde belangen dan eender welke andere instantie.

 

Wanneer we extrapoleren naar onze tijd, dan kunnen we stellen dat verenigingen van cruciaal belang zijn om de kloof tussen overheid en bevolking blijvend te overbruggen.

 

Download scriptie (4.78 MB)
Universiteit of Hogeschool
Universiteit Gent
Thesis jaar
2016
Promotor(en)
dr. Wim Broekaert
Thema('s)