Zeven kortverhalen van Arabische schrijfsters in Al-Adab (Beirut, 2003-05): een literaire analyse

Annelies
Devos

Zeven kortverhalen van Arabische schrijfsters in Al -Adab (Beirut 2003-2005): een literaire analyse

 

Natuurlijk zijn niet alle Arabieren fundamentalisten, en beramen niet alle fundamentalisten een terroristische aanslag. Zo zijn ook niet alle mannen gevoelloze macho’s, net zomin als alle vrouwen zachte wezens, gekooid en vertrapt. Er is in de Arabische wereld -een amalgaam van zo’n twintig landen en regimes, pakweg tussen Marokko en Irak- een rijke verscheidenheid aan culturen, die het westen wel eens gemakshalve over het hoofd wil zien.


De Arabische literatuur kent een respectabele traditie, vooral op het vlak van poëzie, die teruggaat tot in de vijfde eeuw. En daar zitten behalve bombastische lofbetuigingen aan heersers ook hele ondeugende liefdesverzen tussen. Op jaarmarkten en festivals had je daarnaast de volkse verhalenvertellers, die afhankelijk van hun publiek dit of dat verhaal uit hun mand opvisten. Uit de collecties Duizend en één nacht, bijvoorbeeld, of uit allerlei andere verzamelingen.


Dat is heel lang zo gebleven. Pas in de loop van de twintigste eeuw begon het enorme succes van gedichten, door velen uit het hoofd gekend en geciteerd, langzaam af te brokkelen. Ook de verhalenvertellers verdwijnen stilaan uit het beeld. Voor een deel is dit toe te schrijven aan de opkomst van film, televisie en internet, maar vooral de poëzie kreeg daarnaast een geduchte concurrent uit eigen hoek. Vandaag heeft een ander genre, afgekeken van het westen, zijn literaire broertje voorbijgestoken: het Arabische kortverhaal.

                                                                                                                   


                                                                                                                                                                              

In de zomer van 2006, op maandag 11 juli om precies te zijn, reisde ik in mijn eentje naar Libanon op zoek naar Arabische, nog niet vertaalde kortverhalen van liefst vrouwelijke auteurs.  Beirut heet het Parijs van het Midden-Oosten te zijn, maar wat mij vooral interesseerde, waren haar boeken. Samen met Cairo is Beirut immers het Mekka van de literaire publicaties. Dit heeft niet zozeer te maken met de relatieve welstand, ook met een hoge mate van vrije meningsuiting, die in de regio helaas uniek is. Daardoor trekt Beirut nogal wat auteurs uit de omringende landen aan. Ik wilde de boekhandels afstruinen, de universiteiten bezoeken en een paar uitgevers en auteurs persoonlijk spreken, maar één dag later al brak een oorlog uit, en op woensdag vielen de eerste bommen op Beirut.Toevallig logeerde ik in een Hezbollahwijk. Nadat een vliegtuig op vrijdag 14 juli strooibriefjes liet neerdwarrelden, met de waarschuwing dat ze een nabijgelegen brug wilden platgooien  -we hadden de voorbije nacht al vanuit de kelder de bommen horen inslaan- ben ik hals over kop naar een veiliger, christelijk stadsdeel gevlucht en van daaruit naar Damascus. (zie De Morgen, in bijlage)


Terug in België hield ik via internet contact met Samah Idriss, uitgever van Al-Adab in Beirut. Al-Adab is een sociaal-politiek en literair tijdschrift, in 2007 al aan zijn  53ste jaargang. Volgens de bekende Arabist, professor Roger Allen, is het op dit moment het meest gelezen Arabische literaire tijdschrift, met abonnees over de hele wereld. Om praktische redenen besliste ik om mijn toevlucht te nemen tot de kortverhalen in dit blad. Ik koos zeven teksten, verschenen tussen 2003 en 2005, van schrijfsters uit Libanon, Palestina, de Verenigde Arabische Emiraten en Irak.   


Het eerste verhaal, “De zitbank van populierenhout” van Basma al-Khatīb, vertelt over een ongelukkige vrouw, die op een avond na haar werk in Beirut huiswaarts keert en intussen mijmert dat ze liever een boom was geweest.


“Op een ochtend werd ik wakker” van Yamnā Farhāt is het enige verhaal, waarin een man de hoofdrol speelt. Hij was één van de rebellen die in ’91 de gevangenisdeuren van Bagdad openbraken. Helaas blijkt het westen, dat tot een opstand tegen Saddam Hussein opgeroepen had, nu plotseling de opstandige sjiieten onder vuur te nemen (een verraad dat gedetailleerd beschreven wordt in “De grote beschavingsoorlog” van Robert Fisk). De man in kwestie kan ontkomen en vindt asiel in het westen. Daar krijgt hij te maken met xenofobe reacties en een writer’s block, maar hij trouwt, krijgt twee kinderen en is gelukkig. Na een paar jaar strandt het huwelijk en op de terugweg naar een buurland van Irak, waar hij een nieuwe vrouw zal ontmoeten, lijdt hij schipbreuk en vindt uiteindelijk de dood.


In het derde kortverhaal, “Een regendruppel” van Rītā Auda/Odeh, worden enkele tafereeltjes uit de bezette Palestijnse gebieden beschreven door… een neervallende regendruppel. Als die een wanhopige, oude vrouw ziet, neergehurkt bij haar pas in puin gelegde huis, springt ze in haar oog en brengt zo een verlossende stroom tranen op gang.


Nummer vier, “Fijner dan de glinstering van een luchtspiegeling” van Fadwā Al Qāsim, weerspiegelt een paar stiekeme, passionele ontmoetingen tussen een man en een vrouw, die elkaar via internet hebben leren kennen. Na enkele afspraakjes is de spanning er echter af en merkt de vrouw dat de man haar eigenlijk weinig ruimte laat.


Het vijfde verhaal is geschreven door een Iraakse vrouwelijke prof Engelse literatuur, Nawāl Nasrallah, die een boon blijkt te hebben voor de kookkunst in het oude Mesopotamië. Dit kortverhaal, “Het brood alleen”, dat ze ongeveer gelijktijdig met haar kookboek publiceerde, handelt eveneens over voedsel. Sukaina brengt elk jaar de ramadan door in de hoofdstad Bagdad, en daar maakt ze gebruik van om een voorraad sammoen in te slaan bij de befaamde bakkerij Al-Mansoer in het westelijke deel van Bagdad. Als ze per ongeluk in de buurt van het presidentiële paleis van Saddam Hussein belanden, worden ze door zwaar gewapende militairen tegengehouden en voor ondervraging meegenomen. In dit verhaal loopt het gelukkig goed af, in werkelijkheid nam de presidentiële garde van Saddam afgedwaalde auto’s vaak meteen onder vuur. Sukaina en haar man bekennen elkaar later dat ze ondanks hun doodsangst toch vooral bezorgd waren om hun kostbare vrachtje broden!


Het zesde verhaal, “Mijn hemd”, opnieuw van Fadwā Al Qāsim, is heel uitgesproken politiek gekleurd. Een jonge vrouw tast somber haar eigen Palestijnse identiteit af. Ze vergelijkt het met een wit hemd, dat na verloop van tijd krimpt, grauw van kleur wordt en niet meer te verstellen is. Ze vervreemdt niet alleen van de Palestijnse zaak, erger nog: ze worstelt met een zware existentiële crisis, een totale ontworteling van plaats en tijd.


In het laatste verhaal, “Een graf zonder details” van Irāda Al-Jubūrī/ Al-Jeboury, lezen we hoe een Iraakse vrouw de voorbije winter “iets vreselijks” meegemaakt heeft, maar verder wil ze er niets over kwijt. Wellicht daardoor is ze in Sanaa verzeild geraakt, de hoofdstad van Jemen, net zoals haar mannelijke gesprekspartner, die uit Irak gevlucht is. Samen zitten ze in een restaurantje dat uitkijkt over de stedelijke begraafplaats en ze hebben het over de dood. De vrouw bekent dat ze de dood altijd dicht bij zich draagt en haar lokroep duidelijk voelt weerklinken.

 



       

De twee belangrijkste conclusies van deze paper zijn de volgende.

Net zoals het westerse kortverhaal laat ook het Arabische genre zich moeilijk in een keurslijf stoppen. En net zoals westerse schrijfsters dat doen, boren ook deze Arabische heel wat vrouwenzaken aan. Het verschil is echter dat in deze Arabische verhalen sterker uitgesproken linken lopen naar politieke kwesties, zoals de dictatuur en het geweld in Bagdad of in de bezette Palestijnse gebieden. En tenslotte, maar dit zou ik in een masterpaper verder willen uitwerken, ben ik aangenaam verrast door de krachtige poëtische beelden, die het westerse kortverhaal doorgaans (doelbewust) mist. Wellicht is dit nog een erfenis uit het verleden, uit de hoogtijd van de Arabische poëzie, die op deze manier toch nog blijkt te overleven in het nieuwere kortverhaal. Het maakt deze Arabische teksten er alleen maar mooier op. Mijn hoop is dan ook dat dit soort kortverhalen makkelijker haar weg vindt naar de Europese boekenmarkt!

 

Universiteit of Hogeschool
KU Leuven
Thesis jaar
2007