Zorg voor Nazorg

Patrisia
van Holewinckel

Persbericht 21/05/2014

“Het huidige zorgaanbod voor Vlaamse adoptieouders en -kinderen schiet tekort.”

Uit het onderzoek van Patrisia Van Holewinckel, student Opleidings- en onderwijswetenschappen van de Universiteit Antwerpen, blijkt dat de meerderheid van de Vlaamse adoptieouders vindt dat leerkrachten in het basisonderwijs onvoldoende vertrouwd zijn met adoptie, en dat ze bijgevolg ook onvoldoende kunnen inspelen op de specifieke behoeften van hun kinderen. Of, zoals een ouder het stelde: “Adoptiekinderen hebben niet alleen een fysieke en cognitieve achterstand. Meer nog hebben zij een emotionele achterstand. Aan dit laatste wordt nauwelijks aandacht besteed, vooral omdat het niet bekend is. Weinig professionals beseffen dat adoptiekinderen een zware rugzak meedragen.”

Van Holewinckel, zelf ook geadopteerd, adoptiemoeder én leerkracht, onderzocht d.m.v. een uitgebreide enquête bij 65 Vlaamse adoptieouders en een groepsgesprek met acht Vlaamse  adoptiejongeren hoe tevreden de adoptieouders zijn ten opzichte van de basisschool van hun kind, welke elementen bij de adoptieouders en adoptiekinderen leiden tot nazorgbehoeften en welke nazorgbehoeften zij dan specifiek hebben. Uit het onderzoek blijkt dat de algemene tevredenheid over de kwaliteit van het basisonderwijs groot is. Adoptieouders vinden dat ze door de school voldoende geïnformeerd en betrokken worden. Ze staan ook heel positief tegenover de inspanningen van de school op het vlak van het aanleren van kennis. Anderzijds stelt Van Holewinckel in haar onderzoek vast dat de school volgens de adoptieouders geen of onvoldoende kennis heeft over adoptie en de mogelijke problemen die hieruit voortkomen. De ouders wijten dit aan een gebrek aan vorming en ondersteuning rond dit thema.

Verder onderzocht Van Holewinckel ook welke mogelijke factoren een rol spelen in de nood aan nazorg. Welke met adoptie verbonden elementen verhogen de kans op problemen op school? Uit de resultaten van haar onderzoek blijkt dat het land van herkomst een grote rol speelt. Kinderen afkomstig uit China, India of de Filippijnen hebben bijvoorbeeld minder kans op schoolachterstand dan kinderen uit Ethopië, Kazachstan of Rusland, zowel op vlak van taal als op vlak van rekenen. Daarnaast is ook de leeftijd waarop het adoptiekind aankomt in België van groot belang. Hoe ouder het kind is bij de adoptie, hoe groter de kans op een leerachterstand. Gezien de recente evolutie in het adoptielandschap (meer oudere kinderen en een steeds groeiend aandeel van Ethiopië in het totale aantal adopties), voorspelt Van Holewinckel dan ook een toenemende nood aan ondersteuning op school. Het Steunpunt Adoptie vzw, een recent opgerichte organisatie die zich bezighoudt met het verstrekken van ondersteuning en informatie aan adoptieouders en andere betrokkenen, merkt deze stijgende nood aan nazorg al op.

De ouders in haar onderzoek vragen van de school enerzijds meer aandacht voor problemen die kunnen voortvloeien uit de adoptieachtergrond van hun kind en anderzijds meer alertheid bij het voorkomen van pesterijen of een laag zelfbeeld als gevolg van het 'anders zijn'.

Op basis van haar onderzoek geeft Van Holewinckel enkele aanbevelingen om de scholen in staat te stellen beter om te gaan met de specifieke noden van adoptiekinderen. Volgens haar moet er meer aandacht besteed worden in de lerarenopleiding aan het omgaan met adoptiejongeren en adoptiealertheid. Daarnaast zouden de overheid en scholen ook nascholingen kunnen inrichten voor het onderwijzend personeel om hen vertrouwd te maken met dit thema en de eventueel daarbij horende problematiek. Door het veranderende adoptieprofiel van de kinderen stijgt de vraag naar nazorg en dus de nood aan meer subsidies. Het is belangrijk dat de overheid hier de juiste keuze maakt en de werkingsmiddelen van het Steunpunt Adoptie vzw uitbreidt.

Meer weten?

Patrisia Van Holewinckel, patrisia.vanholewinckel@student.uantwerpen.be of via Peter De Meyer (persverantwoordelijke Universiteit Antwerpen) op 03 265 47 11.

Universiteit of Hogeschool
Universiteit Antwerpen
Thesis jaar
2014
Kernwoorden