Zullen de naoorlogse kantoorgebouwen de stad toch redden?

Elien
Vanhamel

“Willen we een getuige van een belangrijke periode in de Vlaamse geschiedenis zomaar afschrijven? Vanwege wat betonrot? Of omdat het lelijk is? Wedden dat er tien jaar later hete tranen geplengd worden over dat prachtige, brutalistisch meesterwerk dat een gevoelloos stadsbestuur zomaar veroordeelde?” 

(Citaat afkomstig uit: WIEËRS, E., ed., ‘De ‘lelijke’ stadsschouwburg neerhalen? Slecht idee’, De Standaard, internet, https://www.standaard.be/cnt/dmf20220601_98066883 (laatste aanpassing 02/06/2022; laatst geconsulteerd 03/06/2022))

Gelukkig doen we dat niet meer! Tegenwoordig zouden erg veel bestaande gebouwen worden aangepast tot buitengewoon duurzame bouwwerken. Hierbij wordt sterk ingezet op materiaalstudies, het energie-efficiënt maken van de gebouwen en het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteiten ervan. Deze projecten zouden voordelig zijn voor de stad op sociaal vlak en een positieve klimaatimpact hebben op grotere schaal. Maar is dit wel echt zo?

__

Van tabula rasa tot een oplossing van het duurzaamheidsvraagstuk

Een belangrijk voorbeeld hiervan zijn de ingrijpende renovaties van enkele naoorlogse kantoorgebouwen in Brussel. Deze gebouwen van Groupe Structures, een architectenbureau vooral actief in de jaren 1960 en 1970, zijn gelegen op onder andere de Anspachlaan en in de Noordwijk en worden momenteel in de kijker gezet door hun transformaties tot voorbeelden op het vlak van duurzaamheid. Nochtans kenden deze gebouwen niet altijd evenveel positieve aandacht, maar juist heel wat tegenstand. Zo is al veel inkt gevloeid om te beschrijven op welke brutale wijze de kantoortorens de oude volksbuurten deden verdwijnen en hoe deze hét bewijs waren van de onverschilligheid ten opzichte van negentiende-eeuws erfgoed. Voor lange tijd leken deze gebouwen dan ook gedoemd tot afbraak. De leegstand, de muren vol asbest en de negatieve connotatie die de gebouwen al vijftig jaar met zich meedroegen, niets leek in hun voordeel te pleiten.

Toch groeide de afgelopen jaren de appreciatie voor deze gebouwen. Plots leek er wel ruimte voor de grote betonnen constructies en bleken ze potentieel te hebben om als sociale katalysators te werken in het stadscentrum. De brutalistische gebouwen met hun robuuste structuur zouden nieuwe invullingen kunnen krijgen. Bovendien zou het behoud van deze enorme massa aan materiaal tot wel eens de meest duurzame gebouwen van België kunnen leiden.

De duurzaamheidsparadox

Deze reconversies worden naar voor geschoven als buitengewoon duurzaam en innoverend. Maar wat betekent dat nu, die duurzaamheid? Voor exact die vraag werd een antwoord gezocht in het onderzoek. Het Manhattan Center, ZIN (de voormalige WTC-torens) en MULTI (misschien beter bekend als de Philipstoren) zijn drie van die reconversies van leegstaande modernistische kantoorgebouwen tot erg circulaire, energie-efficiënte en flexibel in te vullen hubs. Om die reden vormden ze de ideale gevalstudies. Bij de drie projecten werd erg ingezet op circulariteit door het aftoetsen van mogelijkheden tot behoud, hergebruik en recyclage. Daarnaast werd er enorm geïnvesteerd in de energie-efficiëntie van de gebouwen en zouden de gebouwen erg flexibel in te vullen zijn in de toekomst.

__

Het gevaar bij dit soort projecten is dat er voornamelijk wordt gefocust op het energieverbruik tijdens de ingebruikname van het gebouw en niet op de energie die nodig is tijdens de (her)bouw van het project. Hoewel er al heel wat energie wordt bespaard door het gedeeltelijke behoud, hergebruik en de recyclage, is er voor grootschalige projecten zoals deze nog steeds enorm veel energie nodig. Termen zoals CO2-neutraliteit (doelend op het idee dat het energieverbruik van het gebouw en de opwekking ervan een nuloperatie zouden zijn) die maar al te vaak gebruikt worden in de projectomschrijvingen, kloppen dus eigenlijk niet. Alle energie die nodig is tijdens de bouwwerken, wordt namelijk niet zo snel gecompenseerd. Bovendien zijn er allerlei hoge percentages te lezen wijzend op de hoeveelheid circulariteit van het gebouw. Maar hoe betrouwbaar zijn deze? Het onderscheid tussen behoud, hergebruik en recyclage van materiaal wordt hier namelijk vaak niet gemaakt, terwijl dit wel voor een significant verschil zorgt op het vlak van energieverbruik tijdens de verbouwingswerken (dat energieverbruik waar dus niet echt over gesproken wordt). Ten slotte kan de vraag gesteld worden of deze gebouwen zodanig grote ingrepen nodig hebben om ook ruimtelijk opnieuw interessant te worden. Ook na de ingrijpende veranderingen wordt de “flexibele” invulling van de gebouwen nog steeds beperkt door bijvoorbeeld de mechanisch gestuurde ventilatie die zijn invloed heeft op onder andere het openen van de ramen. 

Uitstekend volgens de tools

Ondanks de voorgaande bedenkingen, lijken de projecten het volgens de huidige norm toch enorm goed te doen. Zo werden er de afgelopen jaren heel wat tools (denk aan onder andere BREEAM, een commercieel duurzaamheidsmodel, en GRO, een model van de Vlaamse Overheid, beide gebruikt in het onderzoek) ontwikkeld om te meten hoe duurzaam een renovatie- of nieuwbouwproject is. Hierop scoorden de projecten stuk voor stuk goed en bijgevolg wordt hier erg graag mee uitgepakt. Opvallend is dat de drie onderzochte, en toch wel redelijk verschillende, projecten ongeveer gelijk scoren op de bestaande modellen. Hieruit volgde de redenering dat bepaalde onderwerpen misschien niet specifiek genoeg aan bod komen of zelfs ontbreken. Vandaar werd een derde, meer abstract model  betrokken in het onderzoek, met name 10 Principles of Ghent, dat  gebruikt wordt in een masterstudio binnen de opleiding architectuur van de KU Leuven. Vanuit deze drie modellen werd een synthesemodel ontwikkeld om de projecten nog specifieker te kunnen beoordelen.

__

Liggen onze verwachtingen niet te laag?

Hoewel de projecten het inderdaad niet slecht doen, want die tools liegen ook niet, is de vraag te stellen of we onze lat wel hoog genoeg leggen. Wordt er echt genoeg nagedacht over de lange termijn van deze bouwwerken en vallen we niet in herhaling met bepaalde fouten die al vijftig jaar eerder werden gemaakt? Is er plots inderdaad zo’n algemene bezorgdheid om ons bouwklimaat, waar ook de ontwikkelaars de urgentie van inzien, of is het intussen bijna iets “hip” geworden waar, door het slim inspelen op bepaalde problematieken, de verkoop- en huurprijzen sterk opgetrokken kunnen worden? Want of deze projecten werkelijk de stedelijke problemen die ze in de jaren 1970 veroorzaakten zullen oplossen, is slechts gissen. Is dit nu echt het verste dat we willen en kunnen gaan of mogen we gerust een beetje ambitieuzer zijn?

__

Download scriptie (54.43 MB)
Universiteit of Hogeschool
KU Leuven
Thesis jaar
2022
Promotor(en)
Sven Sterken
Thema('s)