Het bestaan van een hiërarchie binnen de jeugdbeschermingsmaatregelen?

Yente
Neelen

“Wanneer de nood het hoogst is, is de redding van het jeugdrecht helaas niet nabij.”

“Therapie jonge criminelen op de lange baan geschoven”, “Geen plaats in instelling en dus blijven meisjes in cel”,…[1] Wie vandaag de dag de problematiek rond de jeugdbeschermingsmaatregelen bij jongeren die een misdrijf omschreven feit (MOF- jongeren) plegen niet onder ogen kan of wil zien, moet dringend wakker geschud worden. Het jeugdrecht valt steeds opnieuw ten prooi aan de publieke opinie. Deze zet immers de jeugddelinquentie en voornamelijk de aanpak ervan te gepasten tijde op een negatieve manier in de verf waardoor de bevolking zich niet kan ontdoen van de indruk dat jeugdcriminaliteit een stijgend fenomeen is. Het ontbreken van wetenschappelijk en statistisch cijfermateriaal zorgt voor een vertekend beeld omtrent jeugddelinquentie. De overheid, de sociale en institutionele instellingen zullen reageren op het stellen van ongewenst gedrag omdat zij dit gedrag als last ervaren. Het is dit gevoel van ‘moral panic’ waarin de huidige jeugdwet tot stand kwam.

Let’s celebrate: het jeugdbeschermingsrecht bestaat 50 jaar!

Het begrip jeugd is een term van alle tijden. Jeugdcriminaliteit daarentegen vormt een fenomeen van de 19e eeuw. Wie denkt dat een hervorming ontstaat uit een plotse gebeurtenis, heeft het mis. Historische analyse toont aan dat hervormingen steeds gepaard gaan met een aantal maatschappelijke en sociale ontwikkelingen. Als gevolg van het onder de aandacht brengen van jeugddelinquentie als fenomeen ontstonden de eerste jeugdwetten. Ondanks jarenlange kritieken op het jeugdbeschermingsrecht en omwille van de ontwikkelingen binnen een sanctie- en herstelmodel koos de wetgever van 2006 toch voor het behoud van een jeugdbeschermingsrecht.

In 2015 bestaat de Jeugdbeschermingswet vijftig jaar, reden te meer om dit te vieren!? Deze ‘verjaardag’ leek het ideale moment om een onderzoek naar de huidige aanpak van jeugddelinquentie te doen.

Het jeugdrecht wordt immers geteisterd door steeds terugkerende problemen. Deze problemen berusten op de afwezigheid van een duidelijke finaliteit, een tekort aan middelen en een verlammende bevoegdheidsverdeling. De bevoegde jeugdrechters beschikken over een hele waaier aan mogelijke jeugd(beschermings)maatregelen. Om een ‘rang’orde in het uitgebreide maatregelenpakket te scheppen, werd het herstelrechtelijk aanbod ingevoerd, kregen de constructieve alternatieven zoals de leerprojecten en de gemeenschapsdienst een wettelijke basis en moest de plaatsing dienen als last resort. Aan de hand van een historische en theoretische analyse van het huidige jeugdrecht en de empirische evaluatie ervan in de Antwerpse praktijk was het de bedoeling om inzicht te verwerven in de hiërarchie binnen de jeugd(beschermings)maatregelen en aldus in de aanpak van jeugddelinquentie als zodanig.

Van top tot bottom

Het herstelmodel komt op als derde model naast een beschermings- en sanctiemodel. Omtrent de autonomie van het herstelrecht en de invulling van bepaalde herstelrechtelijke aspecten bestaat er heel wat discussie. Een te sterke formaliseringstendens houdt immers het gevaar voor instrumentalisering van het herstelrecht in. Dit weerspiegelt zich in de praktijk. De jeugdrechters blijken niet voldoende vertrouwd met het herstelrechtelijk aanbod. Zij achten deze afhandeling enkel mogelijk in bepaalde dossiers waar het gaat om bepaalde jongeren en welbepaalde feiten zoals bijvoorbeeld vandalisme in een school. Een school is dan de perfecte ‘pedagogische’ instelling om aan herstel te doen. Daarbij is het slachtoffer niet altijd bereid mee te werken daar het hele herstelproces heel veel vraagt van het slachtoffer en arbeidsintensief is. Ook de principes van vrijwilligheid, vertrouwelijkheid en neutraliteit blijven niet vrij van kritiek. De jongeren zullen bij een herstelrechtelijk aanbod hun verantwoordelijkheid moeten opnemen hoewel zij krachtens een jeugdbeschermingsrecht niet verantwoordelijk worden geacht voor de gepleegde feiten. Nochtans kan het herstelrechtelijk aanbod een betekenisvolle omkering in het leven van de jongeren tot stand brengen.

In tweede instantie moet de jeugdrechter de voorkeur geven aan de ambulante maatregelen. De ambulante maatregelen zijn autonome en volwaardige maatregelen. Het betreft de gemeenschapsdiensten, de leerprojecten en andere ambulante maatregelen. Zij hebben de responsabilisering van de minderjarige dader en het aanscherpen van zijn verantwoordelijkheidszin tot doel. Deze maatregelen belichamen de eigenlijke hiërarchie. Zij spitsen zich toe op de minderjarigen en hun problemen.

Plaatsing moet dienst doen als last resort. Dit beginsel komt echter in de praktijk onder druk te staan door een aantal niet onontkoombare effecten zoals de herkwalificatie van de feiten en door de toepassing van plaatsing met het oog op een short sharp shock effect. Ook al zijn de jeugdrechters zich bewust van dit ultimum remedium en zijn ze het eens met de voorwaarden en procedures van de plaatsing dan nog zijn zij gebonden aan het beginsel van de beschikbaarheid. Met het principe van het beschikbaar aanbod heeft de wetgever de praktijk van een aanbodgestuurde beslissing naar een vraaggestuurde beslissing geformaliseerd. Tot slot vormt de bevoegdheidsverdeling een rode draad doorheen de plaatsingsproblematiek. Het zwaartepunt komt immers te liggen op de gesloten instellingen omdat langs de ene kant de private instellingen een eigen beleid voeren en ze niet zomaar alle jongeren toelaten en langs de andere kant de federale instelling dienst doet als ‘schokinstelling’. Met de Zesde Staatshervorming werd een defederalisering voorgesteld.

Exit hiërarchie binnen de beschermingsmaatregelen?

Er is maar sprake van een hiërarchie wanneer de bouwstenen nageleefd worden. Met andere woorden niet-hiërarchisch is geen hiërarchie. Aldus blijkt een hiërarchie binnen de jeugdbeschermingsmaatregelen niet noodzakelijk. Door ze hiërarchisch te bekijken, benadelen we de dader die geconfronteerd wordt met een onwillig slachtoffer. Het zou beter zijn om het herstelrechtelijk aanbod te plaatsen naast de constructieve afhandelingsmethodes en niet er boven waarbij een sensibiliseringsbeleid en een duidelijke normstelling een marginalisering van het herstelrechtelijk aanbod tegengaan.

We moeten blijven ijveren voor een duidelijke wetgeving waarin de nodige rechtswaarborgen worden opgenomen voor minderjarigen. Er is nood aan een andere benadering en aan een inzet voor kwaliteit. Het gebrek aan middelen is een oud gegeven waarvoor op heden nog steeds geen oplossing voorhanden schijnt te zijn. Dit brengt ons terug naar de oorsprong van het onderzoek.


[1] N. VANHECKE, “Kinderpsychiatrie dumpt meisje bij Justitiepaleis”, De Standaard, 17 maart 2015, www.destandaard.be; E. MEULEMAN, “Therapie jonge criminelen op lange baan geschoven”, De Standaard, 13 januari 2014, www.destandaard.be; J. BERNAERTS, “Geen plaats in instelling en dus blijven meisjes in cel.”, De Standaard, 25 juni 2015, www.destandaard.be

 

Download scriptie (1.93 MB)
Universiteit of Hogeschool
Universiteit Gent
Thesis jaar
2015