De statutaire uittreding en uitsluiting van een insolvente aandeelhouder in de BV: een lege doos voor de persoonlijke schuldeiser?
Dit onderzoek gaat over de benadeling van de persoonlijke schuldeiser bij de statutaire uittreding en uitsluiting van de insolvente aandeelhouder van die persoonlijke schuldeiser in de BV.
Door entity shielding en capital lock-in wordt het vennootschapsvermogen van de BV afgeschermd van de persoonlijke schuldeiser en voorbehouden voor de vennootschapsactiviteit. Enkel het eigen vermogen van de insolvente aandeelhouder, diens schuldenaar, behoort tot het verhaalsonderpand. Die rechtseconomische positie speelt de persoonlijke schuldeiser parten. Zo ook bij de uitkering van het scheidingsaandeel uit het vennootschapsvermogen bij de statutaire uittreding of uitsluiting van diens insolvente aandeelhouder. Toen de statutaire uittreding en uitsluiting nog alleen bij een CV bestond, was deze benadeling niet zo prominent. Een coöperatieve verschaft slechts onrechtstreekse vermogensvoordelen. De persoonlijke schuldeiser kan geen al te groot scheidingsaandeel verwachten. De BV, daarentegen, is een klassieke winstvennootschap waarin de aandeelhouders geacht worden (mee) te genieten van het succes via rijkelijke uitkeringen. De persoonlijke schuldeiser hoopt beroep te doen op het scheidingsaandeel als een nieuw en een waardevol vermogensbestanddeel in het eigen vermogen van de insolvente aandeelhouder maar wordt geconfronteerd met “een lege doos”.
Uit de vergelijking tussen de BV en CV blijkt dat de grondslag en de prijs van de statutaire uittreding en uitsluiting alsook de rechtsmiddelen van de persoonlijke schuldeiser eensluidend zijn. Wat de prijs betreft, kunnen de aandeelhouders kiezen om de wettelijke waarderingswijze te bevestigen of in een eigen, statutaire waarderingswijze te voorzien. Het scheidingsaandeel zal hoe dan ook, gelet op de insolventiehypothese, zo beperkt mogelijk zijn. Hoewel de persoonlijke schuldeiser meer nood heeft aan afdoende remedies bij de BV, komen de praktijkvoorbeelden vooral in de context van de CV voor. De vergelijking met Nederland wijst uit dat er eenzelfde benadeling is bij de flex-BV. Het blijkt aldaar voor de persoonlijke schuldeiser van de insolvente aandeelhouder nog moeilijker om een lage uitkering succesvol aan te vechten.
Het is geen evidente opdracht om de benadeling van de persoonlijke schuldeiser bij de statutaire uittreding en uitsluiting van diens insolvente aandeelhouder in de BV (enigszins) te verhelpen. Een contractueel compromis tussen de persoonlijke schuldeiser en de aandeelhouders van de BV is een wenselijke maar naïeve denkpiste. Veeleer relevant is de bijkomende, toekomstige erkenning van de benadelingsproblematiek in de rechtspraak. Dit kan onze wetgever er op termijn toe aansporen om de waarderingsvrijheid van de aandeelhouders in de BV te herzien.
Meer lezen