Scriptiebank overzicht

De Vlaamse Scriptiebank is een vrij toegankelijke online databank. Het bevat intussen al meer dan 8.000 artikels en volledige scripties van bachelor- en masterstudenten die sinds 2002 hebben deelgenomen aan de Vlaamse Scriptieprijs.

De impact van digitalisering op zeevarend personeel

Antwerp Maritime Academy
2025
Wannes
De Witte
Deze masterscriptie onderzoekt hoe digitalisering de jobinhoud, het functioneren en het

welzijn van zeevarenden be ̈ınvloedt, met bijzondere aandacht voor fysieke, mentale, pro-
fessionele en sociale aspecten.

Om de centrale onderzoeksvraag te beantwoorden, werd een mixed-methodsbenadering

toegepast: acht semigestructureerde diepte-interviews met negen respondenten uit ver-
schillende sectoren, aangevuld met een enquˆete (n = 78) onder voornamelijk Belgische

respondenten in brugfuncties. Alle interviews zijn getranscribeerd en thematisch gea-
nalyseerd met deductieve en inductieve codering. Triangulatie werd nadien toegepast

tussen de kwalitatieve inzichten en de kwantitatieve resultaten. Dit leverde 34 empirische
bevindingen op die systematisch werden verbonden met de literatuur.

De resultaten tonen aan dat digitalisering in de maritieme sector de effici ̈entie en veilig-
heid verhoogt, maar ook werkdruk en mentale belasting veroorzaakt. Meer schermtijd

correleert met lichamelijke klachten en slaapverstoring. De taakfocus verschuift naar
systeemtoezicht, met risico op verminderd situationeel bewustzijn en achteruitgang van
vakmanschap.
Dit vraagt om een ge ̈ıntegreerde aanpak die digitale competenties versterkt, werkdruk
bewaakt en vakmanschap waarborgt. Aandacht voor ergonomie, gezond schermgebruik
en digitale meldingen moet structureel ingebed worden via gerichte training, duidelijke
afspraken tussen wal en schip en een gedeelde cyberveiligheidscultuur. Deze scriptie werkt
dit uit in aanbevelingen voor toekomstig onderzoek.
Meer lezen

Baas in eigen hoofd

Vrije Universiteit Brussel
2025
Julie
Cuyx
Dit onderzoek verkent hoe vrouwen in Vlaanderen het abortusstigma ervaren en welke impact dit heeft op hun leven. Hoewel abortus in België sinds 1990 wettelijk toegestaan is onder bepaalde voorwaarden, blijft maatschappelijke stigmatisering bestaan. Deze vindt haar oorsprong in sociale, religieuze en morele overtuigingen, en beïnvloedt onder andere het psychologisch welzijn en sociale relaties van vrouwen. Het primaire doel van deze masterproef is om de uitingsvormen en impact van abortusstigma in kaart te brengen in een context waar tot heden vooral wettelijke aspecten aandacht kregen. Daarnaast wil het bijdragen aan een breder maatschappelijk bewustzijn en uiteindelijk aan het verminderen van stigma rond abortus. Aan de hand van diepte-interviews deelden tien vrouwen die een abortus ondergingen, hun ervaring met het stigma. Respondenten werden gerekruteerd via verschillende kanalen, waaronder vrouwenorganisaties, zorg- en begeleidingsnetwerken en sociale mediaplatformen. De resultaten tonen aan dat stigmatisering zich uit via oordelende reacties en subtielere vormen van sociale afwijzing. De psychologische impact komt naar voren in tijdelijke, maar soms intense gevoelens van schuld en schaamte, zelfs bij vrouwen die overtuigd waren van hun beslissing. Op sociaal vlak kan stigma relaties beschadigen of zelfs volledig verbreken. Als copingstrategieën kozen vrouwen voor geheimhouding, openheid of conflictvermijding. Deze studie toont aan dat abortusstigma in Vlaanderen zich uit in zowel expliciete als subtiele vormen, met aanzienlijke psychologische en sociale gevolgen voor vrouwen, ondanks de wettelijke acceptatie van abortus.
Meer lezen

Meer-Dan-Menselijk Ontwerp: zes exploraties van groenblauw ontwerpend onderzoek in Zwartberg, Genk

Universiteit Hasselt
2025
Merel
Dessent
  • Estée
    Scavone
  • Ruth
    Ubachs
  • Dilara
    Ayvaz
  • Lore
    Gijsenberg
  • Jitte
    Jansen
Deze masterscriptie verkent hoe architecturaal ontwerp zich kan
verhouden tot een ‘more-than-human’-perspectief, waarbij niet alleen de mens,
maar ook andere levende en niet-levende entiteiten zoals dieren, planten, water,
bodem en energie als actoren in het ontwerp worden beschouwd. Vanuit een
kritische reflectie op het antropoceen en de ecologische crisis, onderzoeken we hoe
ontwerppraktijken kunnen bijdragen aan een wederkerige relatie tussen mens en de
meer-dan-menselijke wereld. Deze benadering wordt theoretisch onderbouwd aan
de hand van posthumanistische en ecologisch-filosofische kaders, zoals Haraway
en Latour, en vertaald naar ruimtelijke praktijken in de context van Zwartberg,
Genk. Door middel van zes ontwerpend-onderzoekende exploraties brengen we
verschillende manieren in kaart waarop verbondenheid met natuur, water, dieren
en energie ruimtelijk versterkt kan worden. De scriptie pleit voor een relationele en
zorgzame ontwerppraktijk, waarin menselijke en niet-menselijke noden in samenhang
worden benaderd. Zo beoogt deze scriptie bij te dragen aan een ecologisch en ethisch
bewustzijn binnen de ruimtelijke disciplines en aan nieuwe vormen van samenleven
in een gedeeld leefmilieu.
Meer lezen

Het verband tussen scores op de Doctor Patient Scale, Skills Attitude Scale, Leeds Attitude Towards Concordance Scale en de Scale of Physician Empathy, en de communicatievaardigheden van arts assistenten in opleiding

AP Hogeschool Antwerpen
2025
Billie
De Sterck
  • Mats
    Van Camp
  • Julia
    Lisek
  • Yael
    Bracquiné
Een effectieve communicatie tussen arts en patiënt is essentieel voor kwalitatieve zorg en een beter herstel. Zwakke communicatievaardigheden kunnen negatieve gevolgen hebben, zoals verhoogde stress en bezorgdheid bij patiënten. Eerder onderzoek toont aan dat arts-assistenten vaak tekortschieten op dit vlak.

Het doel van dit onderzoek is het nagaan of de attitudevragenlijsten, die door arts-assistenten worden ingevuld, een voorspellende waarde hebben voor de kwaliteit van hun communicatie. De attitudevragenlijsten meten aan de hand van stellingen, de houding van arts-assistenten ten opzichte van communicatie, het leren van communicatievaardigheden en hun benadering van ziekte of patiëntgerichtheid. De onderzochte attitudevragenlijsten zijn de Doctor-Patient Scale, Communication Skills Attitude Scale, Leeds Attitude Towards Concordance Scale en de Jefferson Scale of Physician Empathy. De communicatievaardigheden van de arts-assistenten werden gemeten via drie vragenlijsten ingevuld door externe beoordelaars na een consultatie met de arts-assistent. De beoordelingsinstrumenten die hiervoor werden gebruikt zijn de Maastrichtse Anamnese en Advies Scorelijst, de Consultation and Relational Empathy vragenlijst en de Non-verbale communicatievragenlijst.

Om significante verbanden tussen de attitudebeoordelingsvragenlijsten en communicatievaardigheden te analyseren, werd de Spearman-correlatiecoëfficiënt toegepast.

Verder werd onderzocht of demografische kenmerken (zoals specialisatie, geslacht, jaren klinische ervaring, universiteit van opleiding en bewustzijn van beoordeling) samenhangen met verschillen in communicatievaardigheden of attitudebeoordeling. Hiervoor werden de Mann-Whitney U-toets en de Kruskal-Wallis toets gebruikt.

De resultaten tonen aan dat de Leeds Attitude Towards Concordance Scale de grootste voorspellende waarde heeft voor de communicatievaardigheden van arts-assistenten. In tegenstelling hiermee blijken de Doctor Patient Scale, Communication Skills Attitude Scale en de Jefferson Scale of Physician Empathy geen significante voorspellende waarde te hebben. Daarnaast geeft het onderzoek aan dat demografische factoren invloed hebben op de communicatievaardigheden van arts-assistenten.
Echter de voorspellende waarde van de attitudevragenlijsten berust niet op de demografische factoren van de arts-assistenten.

Op basis van de resultaten worden jaarlijks communicatieworkshops voor arts-assistenten en het gebruik van communicatiechecklists tijdens stages aanbevolen.
Meer lezen

Ethiek in het tijdperk van AI: een lessenpakket

Hogeschool VIVES
2025
Jitske
Van Steenlandt
In mijn bachelorproef “Ethiek in het tijdperk van AI: een lessenpakket voor de tweede graad godsdienstonderwijs” onderzocht ik hoe jongeren bewust kunnen leren omgaan met de ethische grenzen van artificiële intelligentie. Uit mijn onderzoek bij leerkrachten en leerlingen bleek dat er grote interesse is in AI-ethiek, maar dat er weinig geschikt lesmateriaal bestaat. Daarom ontwikkelde ik een lessenpakket en ontwierp ik het bordspel Tussen Mens en Machine. Met dit spel denken leerlingen op een speelse manier na over morele dilemma’s, zoals: Mag een zelfrijdende auto kiezen wie overleeft? of Is AI altijd eerlijk? Het project wil jongeren leren kritisch omgaan met technologie en hen laten ontdekken dat AI niet enkel slim, maar ook menselijk doordacht moet zijn.
Meer lezen

Hope for basic hygiene in Uganda: Developing a participatory hygiene education package for vulnerable children in Uganda

Hogeschool UCLL
2025
Lieselotte
Ingels
Deze bachelorscriptie onderzoekt hoe goedkope, participatieve en visuele hygiënevoorlichting de basishygiënepraktijken onder kwetsbare kinderen in Oeganda kan verbeteren. Het onderzoek werd uitgevoerd tijdens een stage van zes maanden bij Uganda Hands for Hope (UHfH) in de sloppenwijk Namuwongo in Kampala, en door middel van vergelijkend veldwerk in het landelijke district Kamuli. De centrale onderzoeksvraag was: “Hoe kunnen goedkope, participatieve en educatieve hygiëne-interventies de hygiënepraktijken onder kwetsbare kinderen en adolescenten in Oeganda verbeteren?” Met behulp van kwalitatieve methoden zoals participerende observatie, diepte-interviews en focusgroepen, bracht het onderzoek belangrijke hiaten in het hygiënebewustzijn en de hygiënepraktijken aan het licht, ondanks de beschikbaarheid van waterinfrastructuur. Er werd een kindvriendelijk hygiënevoorlichtingspakket ontwikkeld en getest, met visuele hulpmiddelen zoals stickers, posters en boekjes met pictogrammen. Uit de resultaten bleek dat interactief, visueel materiaal de betrokkenheid van kinderen aanzienlijk vergrootte en hun hygiëneroutines verbeterde. Leraren en verzorgers meldden ook positieve gedragsveranderingen bij kinderen. De studie concludeert dat effectieve hygiënevoorlichting moet worden geïntegreerd in het dagelijks leven en zo moet worden ontworpen dat deze toegankelijk, betaalbaar en lokaal relevant is. Visuele en participatieve methoden bieden een krachtige manier om hygiënearmoede in informele nederzettingen en plattelandsgemeenschappen aan te pakken.
Meer lezen

De ontwikkeling van zelfbesef in een creatieve omgeving tijdens de prehistorie: De Venus van Dolní Věstonice bekeken vanuit een material engagement perspectief

Vrije Universiteit Brussel
2025
Anna
Neyens
Deze thesis onderzoekt hoe de Material Engagement Theory (MET) zoals ontwikkeld door L. Malafouris, een vernieuwend perspectief kan bieden op de ontwikkeling van het zelf door de analyse van de prehistorische figurines uit Dolní Věstonice, in het bijzonder de zogenaamde Venus I. In tegenstelling tot traditionele, representatie-gebaseerde
interpretaties, die vaak gekenmerkt worden door androcentrisme en een teleologische lezing van symboliek, wordt in dit onderzoek de figurine benaderd als resultaat van een dynamisch interactieproces tussen maker en materiaal. Door toepassing van de MET in combinatie met de chaîne opératoire benadering, wordt niet alleen het fabricatieproces onderzocht, maar ook de cognitieve implicaties die daaruit voortvloeien. Centraal daarbij staat de vraag hoe het fabricatieproces van deze objecten bijdraagt aan de ontwikkeling van zelfbewustzijn en persoonlijke identiteit in de prehistorie. De cognitieve archeologie houdt zich bezig met de evolutie van het menselijk denken. Vaak is
deze discipline, net zoals ander takken van de archeologie, lange tijd beïnvloed geweest door een dualistisch wereldbeeld waarin geest en lichaam als gescheiden entiteiten werden gezien. Malafouris stelt in zijn MET dat cognitie niet beperkt is tot de hersenen, maar zich uitstrekt over het hele lichaam en materiële omgeving. Volgens deze theorie ontstaat agency en betekenis in interactie tussen materiaal en maker, in plaats van in een mentale, vooraf bepaalde sfeer. Dit biedt een krachtig alternatief voor de meer statische, representatiegerichte interpretaties van prehistorische artefacten.
Om deze theorie toe te passen op een concreet voorbeeld, is gekozen voor de Venusfigurine van Dolní Věstonice. Deze figurine behoort tot de iconische categorie van Venusfigurines, die vaak gepresenteerd worden als symbool of godin van vrouwelijkheid, vruchtbaarheid of moederschap. Deze interpretaties gaan vaak voorbij aan het productieproces, aan de volledige assemblage van figurines op de site en aan de context waarin ze vervaardigd zijn. Door het representatieparadigma te verlaten, wordt ruimte gecreëerd voor een alternatieve benadering waarin niet de betekenis van het object centraal staat, maar het proces dat tot de creatie heeft geleid en de cognitieve implicaties die daarin besloten liggen.
De chaîne opératoire benadering biedt een methode om het fabricatieproces van objecten te reconstrueren. Wanneer deze benadering gecombineerd wordt met de MET, ontstaat een analytische lens die net alleen zicht biedt op de technische handelingen, maar ook op de cognitieve structuren die zich via die handelingen ontwikkelen. De analyse van Venus I toont aan dat er geen sprake is van een mental template die simpelweg werd uitgevoerd. In plaats daarvan ontwikkelde de figurine zich in samenspel tussen hand, klei, ervaring en omgeving. Dit wordt beargumenteerd door de aanwezigheid van veel creativiteit en experimenteel gedrag met de löss pasta, zichtbaar in het assemblage. Dit impliceert dat het proces zelf vormend was voor het denken en het zelfbewustzijn van de maker. Vanuit dit perspectief kan het maakproces beschouwd worden als een vorm van creative thinging, waarbij cognitie en materiaal onlosmakelijk verbonden zijn. Tijdens deze handeling ontstaat betekenis niet vooraf, maar in de interactie zelf. Het is juist deze materiële interactie die fundamenteel bijdraagt aan de ontwikkeling van het zelf: door met en door het materiaal te denken, vormt de maker niet alleen een object, maar ook een evoluerend besef van zichzelf.
Tegelijkertijd wordt de materiële wereld uitgebreid met nieuwe vormen en artefacten, die op hun beurt weer nieuwe mogelijkheden creëren en verdere creatieve exploratie.
Deze dynamiek is niet lineair, maar voortdurend en wederkerig: elke creatie opent nieuwe wegen voor nieuwe creaties, zowel op cognitief als materieel vlak. Dit beschrijft Malafouris door het acroniem STRANGE: Situated, TRANsactional, GEnesis. De vorming van het zelf door creative thinging is een voortdurend proces (genesis) waarbij maker en object samen gevormd worden (transactional) in de geleefde tijd en ruimte (situated). Het zelf ontwikkelt zich hier door materiële interactie. Tijdens het maken van de figurine Venus I, ontwikkelt de maker niet alleen een object, maar vormt hij of zij tegelijkertijd een ontwikkelend besef van zichzelf.
Dit proces van zelfvorming is nauw verbonden met wat Malafouris beschrijft als de overgang van noëtisch naar autonoëtisch bewustzijn. Waar het eerste verwijst naar het basisbewustzijn van objecten en handelingen, wijst het tweede op het vermogen om na te denken over het zelf in tijd en ruimte, het is een narratief zelfbewustzijn. De figurines tonen aan dat dit niveau van zelfbewustzijn zich reeds in de prehistorie begon te vormen, niet als abstract fenomeen, maar als materieel verankerd creatief proces. De figurine van Dolní Věstonice kan in dit licht geïnterpreteerd worden als een teken van het zelf: het is een artefact dat bijdraagt aan de vorming van het bewustzijn. Het behoort tot de zogenaamde self-semiotic artifacts.
Deze alternatieve benadering heeft belangrijke implicaties voor de interpretatie van
Venusfigurines in het algemeen. Door de focus te verleggen van vorm en symbool naar proces en interactie, worden oude denkkaders doorbroken. Het representatie-discours, dat vaak gepaard gaat met androcentrische interpretaties, verliest zijn vanzelfsprekendheid. In plaats van te vragen wat de figurine voorstelt, wordt de focus verlegd naar wat het productieproces betekent voor de cognitie van degene die dit maakte. Dit vormt een fundamenteel verschillende vorm van kijken, die ook een meer genderarcheologische en contextuele benadering mogelijk maakt. Bovendien biedt deze studie een opening naar nieuwe manieren van interdisciplinair onderzoek.
De parallellen tussen het prehistorisch maakproces en ambachten doorheen de tijd of
hedendaagse artistieke praktijken, zoals het onderzoek van kunstenaar en cognitief archeoloog Paul March, suggereren dat deze manier van denken niet enkel archeologisch relevant is, maar ook toepasbaar op hedendaagse mens-materiaal-relaties. Creatie in vervormbare pasta, zoals klei, kan doorheen de tijd een constante bron van zelfontwikkeling zijn. Ook de notie van klei als oerstof in scheppingsmythen over de hele wereld bevestigt dit verband tussen materiaal en mens.
Hoewel de MET veel theoretisch potentieel biedt, blijft de concrete toepassing ervan in
archeologische casussen schaars. Deze studie pleit ervoor om de MET niet alleen te blijven ontwikkelen als filosofisch model, maar ook als praktisch onderzoeksinstrument. De combinatie met de chaîne opératoire is hierin een veelbelovende richting: ze maakt het mogelijk om handeling, ervaring en cognitie te traceren via materiële sporen.
Meer lezen

Public Awareness of Media Accessibility: A Study on Knowledge and Perception

Universiteit Antwerpen
2025
Jara
Van Den Berge
In mijn scriptie onderzocht ik hoe bewust de Belgische bevolking is van mediatoegankelijkheid, zoals ondertiteling of audiodescriptie, die ervoor zorgen dat iedereen media kan begrijpen en beleven. Aan de hand van een enquête met 140 deelnemers analyseerde ik vier vormen van bewustzijn: algemeen, cognitief, perceptueel en cultureel.

De resultaten tonen dat veel mensen de term wel kennen, maar niet goed weten wat het inhoudt. Slechts weinigen beseffen dat functies zoals ondertiteling ook onder mediatoegankelijkheid vallen. De meeste koppelen het vooral aan mensen met een beperking.

Met mijn onderzoek wil ik de kloof tussen beleid en publieke kennis verkleinen en aantonen dat mediatoegankelijkheid een fundamenteel mensenrecht is.
Meer lezen

Lesgeven in een andere taal CLIL in het Vlaams secundair onderwijs

AP Hogeschool Antwerpen
2025
Lien
Fack
  • Anne
    Vermeulen
Onze bachelorproef “Lesgeven in een andere taal – CLIL in het Vlaams secundair onderwijs” onderzoekt hoe CLIL (Content and Language Integrated Learning) vandaag in Vlaanderen wordt toegepast en welke factoren bijdragen tot kwaliteitsvol meertalig onderwijs.

We combineerden literatuuronderzoek met veldwerk in drie secundaire scholen (Brugge, Ekeren en Zottegem). Via observaties van zeven CLIL-lessen, een interview met een CLIL-leerkracht en een analyse van 149 schoolwebsites brachten we de sterktes, knelpunten en kansen van CLIL in kaart.

De resultaten tonen dat leerkrachten de doeltaal (meestal Engels) consequent gebruiken en leerlingen actief betrekken bij vaktaalverwerving. Tegelijk blijft samenwerking tussen leerlingen beperkt en worden taal- en inhoudsdoelen zelden expliciet gekoppeld. Ook de zichtbaarheid van CLIL op schoolwebsites is vaak laag.

Op basis van deze bevindingen formuleerden we tien aanbevelingen om CLIL verder te versterken. Ze richten zich tot scholen, lerarenopleidingen en beleid, en leggen nadruk op structurele samenwerking, professionalisering en de integratie van thuistalen.

Ons onderzoek bevestigt dat CLIL niet enkel taalvaardigheid bevordert, maar ook inclusie, motivatie en toekomstgerichte competenties versterkt.
Meer lezen

Ritme en regels: een praktijkgerichte handleiding voor bodypercussie in de NT2-basiseducatie

Universiteit Antwerpen
2025
Sofie
Devos
In het superdiverse NT2-onderwijs van de basiseducatie stuiten docenten vaak op de grenzen van traditionele grammatica-instructie: abstracte regels bereiken cursisten onvoldoende, terwijl grammaticaal bewustzijn net als prosodische vaardigheden de verstaanbaarheid ten goede komen. Deze masterpraktijkproef richt zich daarom op het ontwerpen en documenteren van een docentenhandleiding voor bodypercussie als origineel multisensorieel didactisch instrument dat beweging, geluid en ritme combineert om grammatica en prosodie tastbaar te maken.

De methode is geïnspireerd door bodypercussie uit de muziekwereld en leunt op theorieën over embodied cognition, dual coding en de noticing hypothesis. Ontwerp, praktijk en reflectie volgen elkaar op in een lerend proces volgens het model van Design-Based Research. In samenwerking met docenten, mentoren en cursisten werd de methode met bijhorend materiaal stap voor stap ontworpen, getest, aangepast en verfijnd.

De centrale onderzoeksvraag luidt: Hoe kan er via een iteratief DBR-traject, een bruikbare en overdraagbare docentenhandleiding worden ontwikkeld voor het inzetten van bodypercussie als methode om grammatica en prosodie aan te brengen bij NT2-cursisten in de basiseducatie?

Het eindproduct is een helder gestructureerde docentenhandleiding, met iconen, instructiefilmpjes en een begeleidende presentatie. De materialen bieden NT2-lesgevers concrete ondersteuning om bodypercussie als didactische methode in te zetten bij het aanleren van onder meer de basiswoordvolgorde, inversie en klankgroepen. Deelnemers geven aan dat de multisensorische aanpak motiverend werkt en het taalbewustzijn van cursisten én docenten versterkt, met ruimte voor differentiatie, expressie en impliciete feedback. Bovendien kan de methode flexibel en creatief ingezet worden, bijvoorbeeld in combinatie met andere methodes zoals Body Grammar.

Deze masterpraktijkproef toont hoe praktijkgericht ontwerponderzoek kan bijdragen aan het ontwikkelen van gedeelde didactiek in een superdiverse klascontext. De bodypercussiemethode wordt niet gepresenteerd als wondermiddel, maar als laagdrempelige en overdraagbare methodiek binnen communicatief en participatief NT2-onderwijs. De resultaten vormen een uitnodiging tot verder gebruik, intervisie en impactonderzoek.
Meer lezen

Bescherming of beperking? De invloed van child trackingtechnologie op privacy, autonomie en ouder-kindrelaties bij gezinnen met adolescenten van 15 tot 22 jaar

Universiteit Antwerpen
2025
Manon
Timmerman
Child trackingtechnologie wordt vaak gebruikt in het gezinsleven om de veiligheid te vergroten en gemoedsrust te bieden. Het roept echter ook ethische vragen op over privacy, autonomie en vertrouwen. Hoewel veel onderzoek zich heeft gericht op kinderen en jongere adolescenten, is er een gebrek aan diepgaande kennis over hoe dergelijke technologieën gezinnen met oudere adolescenten beïnvloeden - die zich in een cruciale fase bevinden waarin ze onafhankelijkheid en privacybewustzijn ontwikkelen. Deze studie vult die leemte door de volgende onderzoeksvraag te onderzoeken: Hoe beïnvloedt het gebruik van child trackingtechnologie de ouder-kindrelatie en privacyonderhandelingen in gezinnen met adolescenten van 15 tot 22 jaar?

Op basis van de Communication Privacy Management Theory van Petronio onderzoekt deze studie hoe volgpraktijken worden geïmplementeerd, onderhandeld en ervaren binnen gezinnen. Met behulp van een kwalitatieve methodologie werden diepte-interviews gehouden met 23 deelnemers (11 adolescenten en 12 ouders) uit zes Vlaamse gezinnen.

Uit de bevindingen blijkt dat tracking vaak wordt geïntroduceerd op belangrijke momenten van toenemende onafhankelijkheid en over het algemeen wordt geaccepteerd door adolescenten, hoewel vaak zonder uitdrukkelijke toestemming. Ouders behouden de primaire controle over beslissingen omtrent tracking, terwijl adolescenten beperkte zeggenschap hebben over het gebruik ervan. Tracking kan leiden tot privacyturbulentie wanneer grenzen worden overschreden, wat conflicten of vermijdingsstrategieën kan veroorzaken.

Deze studie benadrukt het belang van een open dialoog en onderhandelde grenzen om spanningen te verminderen en wederzijds begrip te bevorderen. Ze draagt bij tot een beter begrip van de gezinsdynamiek die wordt gevormd door surveillancetechnologieën en moedigt een reflectieve benadering van digitaal ouderschap aan, waarbij de opkomende behoefte van adolescenten aan autonomie en privacy wordt gerespecteerd.
Meer lezen

Pedagogische documentatie binnen de context van de Vlaamse derde kleuterklas: Een kwalitatieve studie naar methoden, doelen en hun onderlinge samenhang

Universiteit Antwerpen
2025
Adinda
Top
Leraren hebben data nodig over de leervooruitgang van hun leerlingen om doordachte beslissingen te kunnen nemen over hun eigen onderwijspraktijk. In het kleuteronderwijs is dit moeilijker omdat kleuterleerkrachten slechts in beperkte mate beschikken over toetsdata zoals in het lager en secundair onderwijs. Ze zijn daardoor genoodzaakt om op andere manieren informatie te verzamelen over het leren van hun leerlingen. Pedagogische documentatie is een pedagogisch hulpmiddel waarbij leerkrachten in samenwerking met andere belanghebbenden het leerproces van kleuters zichtbaar maken. Deze informatie vormt de basis voor reflectie, het kritisch bekijken van het eigen handelen en het bijsturen van de eigen onderwijspraktijk. Toch is pedagogische documentatie nog relatief onbekend in het Vlaamse kleuteronderwijs. Dit kwalitatief onderzoek gaat, aan de hand van negen diepte-interviews, na welke methoden en doelen binnen pedagogische documentatie leerkrachten uit de derde kleuterklas hanteren en welke methoden en doelen aan elkaar gekoppeld zijn. De resultaten laten zien dat Vlaamse kleuterleerkrachten diverse methoden en doelen toepassen die aansluiten bij de theorie van pedagogische documentatie. Sommige methoden en doelen worden anders ingevuld dan beschreven in de literatuur of blijven achterwege. Zo documenteren Vlaamse kleuterleerkrachten voornamelijk schriftelijk en neemt, in het laatste kleuterjaar, het kindvolgsysteem in het documentatieproces een centrale plaats in. Tot slot blijkt uit de resultaten dat enkele methoden aan specifieke doelen gekoppeld zijn. Naast schriftelijke methoden kan ook audiovisueel materiaal Vlaamse kleuterleerkrachten een beeld geven van het leerproces. Meer participatie van kleuters en ouders kan daarbij zorgen voor een rijker en meer holistisch beeld. Verder onderzoek is nodig om na te gaan in hoeverre de resultaten doorgetrokken kunnen worden naar lagere kleuterjaren en om andere praktijken en toepassingen binnen pedagogische documentatie in de Vlaamse onderwijscontext verder te verkennen.
Meer lezen

Een vergeten zijde van de Verlichting? Een kritische analyse van het beeld van de Verlichting in Vlaamse geschiedenishandboeken

Universiteit Gent
2025
Natan
Maes
Deze masterproef onderzoekt in hoeverre recente historiografische en filosofische nuances over de Verlichting weerspiegeld worden in het Vlaamse geschiedenisonderwijs. In de academische literatuur wordt de Verlichting steeds minder als een homogeen en eenduidig fenomeen beschouwd, en er is toenemende aandacht voor de interne spanningen, contradicties en exclusieve aspecten binnen deze intellectuele stroming. Dit onderzoek analyseert of en hoe deze kritische perspectieven doordringen in de onderwijspraktijk, met specifieke aandacht voor de manier waarop verlichtingsdenkers en hun ideeën worden gepresenteerd in geschiedenishandboeken. Finaal betoogt dit onderzoek dat de incorporatie van een genuanceerd narratief over de Verlichting pedagogische voordelen met zich meebrengt inzake het bereiken en behandelen van de eindtermen van de sleutelcompetentie historisch bewustzijn.

De studie combineert een literatuuronderzoek met een handboekanalyse. Vier veelgebruikte Vlaamse geschiedenishandboeken werden geanalyseerd op hun benadering van de Verlichting, nl. de mate waarin zij aandacht besteden aan de diversiteit binnen de beweging en de integratie van recente historiografische inzichten. De resultaten tonen aan dat de handboeken nog grotendeels vasthouden aan een klassiek en lineair vooruitgangsnarratief. Hoewel sommige handboeken, zoals Sapiens, pogingen doen om een kritische en multiperspectivistische benadering te hanteren, blijft de uitwerking hiervan vaak beperkt. Andere handboeken presenteren de Verlichting voornamelijk als een eenduidig succesverhaal zonder diepgaande reflectie op haar interne spanningen en beperkingen.

Deze bevindingen wijzen op het potentieel voor verdere didactische ontwikkeling die een kritische en genuanceerde benadering van de Verlichting binnen het geschiedenisonderwijs bevordert, met duidelijke pedagogische voordelen als resultaat. De studie onderstreept het belang van een lespraktijk die niet alleen oog heeft voor de emancipatorische idealen van de Verlichting, maar ook ruimte maakt voor de schaduwzijden en historiografische discussies. Zo kunnen leerlingen een genuanceerd en historisch onderbouwd beeld ontwikkelen, wat tegelijkertijd bijdraagt aan een rijkere leerervaring en het behalen van de eindtermen.
Meer lezen

MAG DE LEERLING OOK CREËREN? EEN BLIK OP KUNST EN CREATIVITEIT IN HET SECUNDAIR ONDERWIJS: DE IMPLEMENTATIE VAN MINIMUMDOEL 16.04.

Universiteit Gent
2025
Magali
Du Four
Wat als kunst op school even vanzelfsprekend was als wiskunde of sport? In deze masterproef onderzoek ik hoe creativiteit vandaag een plek krijgt in de derde graad van het secundair onderwijs. Het resultaat is een pleidooi voor meer verbeelding tussen de schoolmuren. Want creatief leren is ook leren over het leven.

Kunst en cultuur spelen een essentiële rol in de persoonlijke en intellectuele ontwikkeling van jongeren. Toch worden kunstvakken in het secundair onderwijs vaak gemarginaliseerd, zo ook binnen de doorstroomrichtingen. De invoering van de nieuwe eindtermen had de ambitie om de rol van kunstvakken te versterken, onder andere door een bredere integratie van artistieke vorming binnen het curriculum. Of deze ambitie in de praktijk is waargemaakt, blijft de vraag.

In deze masterproef wil ik onderzoeken hoe sleutelcompetentie 16 – cultureel bewustzijn en expressie – concreet wordt ingevuld in de derde graad van het doorstroomonderwijs in Gentse katholieke scholen. De focus ligt specifiek op het minimumdoel 16.04: "De leerlingen doorlopen een artistiek-creatief proces vanuit verbeelding". Dit onderzoek kadert binnen bredere discussies over de plaats van kunstvakken in het onderwijs en de mate waarin ze bijdragen aan de algemene vorming van leerlingen. Met dit onderzoek wil ik specifiek nagaan in hoeverre en hoe het artistiek-creatieve aspect aan bod komt in de derde graad van het algemeen leerplichtonderwijs.


Meer lezen

Geen vluggertje, maar bewustzijn: de preventie van seksueel grensoverschrijdend gedrag in het secundair onderwijs

Vrije Universiteit Brussel
2025
Jolien
Roelens
Dit onderzoek richt zich op de effectiviteit van Nederlandstalige preventieprogramma’s tegen seksueel grensoverschrijdend gedrag (SGG) in het secundair onderwijs en onderzoekt de ervaringen van Vlaams schoolpersoneel met deze programma’s. Er is gebruikgemaakt van een mixed-methods benadering. Enerzijds is een inhoudsanalyse uitgevoerd van zeventien Nederlandstalige preventieprogramma’s. Anderzijds is een zelfrapportage enquête afgenomen bij 57 schoolmedewerkers die betrokken zijn bij relationele en seksuele vorming, inclusief de preventie van SGG.

De analyse toont aan dat geen enkel preventieprogramma volledig voldoet aan de achttien wetenschappelijk onderbouwde criteria voor effectieve interventies. Wel bevatten de meeste programma’s enkele positieve elementen, zoals actieve leervormen en duidelijke handleidingen. Tegelijkertijd blijken herhalingssessies, genderspecifieke kennis en ouderbetrokkenheid vaak te ontbreken. Uit de bevraging blijkt bovendien dat leerkrachten regelmatig programma’s aanpassen of zelf samenstellen, wat de effectiviteit onder druk kan zetten. Daarnaast geeft een aanzienlijk deel van het schoolpersoneel aan zich momenteel onvoldoende bekwaam of opgeleid te voelen om het thema SGG adequaat te behandelen bij middelbare scholieren.

Kortom, de bevindingen onderstrepen de nood aan een overkoepelend kader voor de evaluatie van SGG preventieprogramma’s. Duidelijke richtlijnen en structurele ondersteuning zijn essentieel om leerkrachten in staat te stellen het thema op een veilige, doeltreffende en wetenschappelijk onderbouwde manier aan te kaarten. Het systematisch trainen van schoolpersoneel vormt hierbij een cruciale stap. Een open, goed ondersteunde meldcultuur kan uiteindelijk bijdragen tot vroegtijdige detectie en preventie van SGG en kan mogelijk een daling in prevalentie tot gevolg hebben.
Meer lezen

Cultuur als pedagogie: De ontwikkeling van ethische oriëntatie en burgerschapszin bij jongeren door middel van manga-literatuur 'One piece - een kader voor de leerkracht

Universiteit Gent
2025
Lander
Goossens
Deze studie bespreekt hoe leerkrachten aan de hand van fictieve literatuur – meer bepaald door manga-literatuur One Piece – jongeren kunnen begeleiden bij de ontwikkeling van hun ethische oriëntatie. De filosofie van de narratieve ethiek zoals geformuleerd door Martha Nussbaum biedt hierbij de basis, meer bepaald de drie centrale kenmerken die zij relevant acht: identificatie, empathie en multiperspectivisme.

Op basis van deze elementen is het leer- en leskader dat deze studie voorziet, ontwikkeld. Het bestaat uit een theoretisch en praktisch luik. Het theoretisch luik voorziet een analyse van een verhaallijn uit One Piece op basis van de drie centrale kenmerken uit de narratieve ethiek zoals beschreven door Nussbaum. Deze analyse maakt het mogelijk ook een praktisch luik te voorzien waarin concrete werkvormen worden aangeboden om met One Piece aan de slag te gaan in de klas wanneer het gaat over morele ontwikkeling en ethische oriëntatie.

Deze studie is gestoeld op de sleutelcompetenties en leerplandoelen voor de derde graad secundair onderwijs, doorstroomfinaliteit humane wetenschappen.
Meer lezen

Wanneer is te veel, 'te veel'? Over het aantal kinderen per spermadonor (Deelonderzoek: Beleving van Donorkinderen)

KU Leuven
2025
Margot
Indekeu
De limieten op het aantal nakomelingen per donor (de donorquota) werden bepaald in een context van geheimhouding en anonimiteit rond donorconceptie. Ze zijn voornamelijk ingegeven door medische redenen, zoals het voorkomen van consanguïniteit. De opkomst van het internet en DNA-databanken, in combinatie met een maatschappelijke verschuiving naar meer openheid en recente wetswijzigingen, maakt het mogelijk dat nakomelingen van eenzelfde donor met elkaar in contact kunnen komen. Hierdoor is duidelijk geworden dat de wetten en richtlijnen in het verleden niet altijd nageleefd werden en dat er een gebrek is aan internationale wetgeving waardoor donorkinderen soms geconfronteerd worden met een onverwacht aantal donor half-sibilings. Deze onvoorziene contacten brengen nieuwe vragen en uitdagingen met zich mee, waardoor de psychosociale aspecten van het aantal nakomelingen per donor steeds meer op de voorgrond komen te staan.

In deze masterproef werd onderzocht hoe donorkinderen genetische verwanten die ontstaan zijn uit donaties van dezelfde donor beleven, binnen het bredere maatschappelijke vraagstuk rond donorquota. Om een diepgaand inzicht te verkrijgen in deze belevingen werd gekozen voor een explorerende, kwalitatieve onderzoeksbenadering. Semigestructureerde interviews werden afgenomen en geanalyseerd aan de hand van een thematische analyse, gebaseerd op de aanpak van Braun en Clarke (2006). Aan het onderzoek namen twaalf personen deel uit alleenstaande-moeder, moeder-moeder en moeder-vader gezinnen. Uit de analyse van de interviews blijkt dat de beleving van de deelnemende donorkinderen gevarieerd en complex is en zich situeert op verschillende niveaus: individueel (bewustzijn rondom donor half-siblings, impact op identiteit), interpersoonlijk (woordgebruik, betekenis van genen en verwantschap, vormgeven aan de relatie, relationele dynamieken, familiale grenzen) en beleidsmatig (kindperspectief, centraal register, donorquota). De deelnemers gaven aan een sterke behoefte te ervaren naar vrijheid om zelf betekenis en vorm te mogen geven aan de genetische connectie met hun donor half-siblings, zonder zich te moeten verdedigen voor hun gevoelens en gedachten. Tegelijkertijd was er ook een duidelijke behoefte aan informatie en ondersteuning, mede doordat er weinig sociale kaders bestaan om deze relaties te duiden. De meerderheid van de deelnemers vond dat er een internationaal, centraal register moet komen dat transparantie en overzicht biedt over het aantal nakomelingen per donor. Daarnaast was er unanimiteit over de noodzaak van een duidelijk donorquotum dat nageleefd en opgevolgd wordt.

Binnen de klinische praktijk is het belangrijk om begeleiding en ondersteuning te bieden aan donorkinderen bij het verkennen van mogelijke betekenissen van de genetische connectie met donor half-siblings, zonder deze voor hen in te vullen. Daarnaast spraken deelnemers de wens uit om het onderbelichte kindperspectief centraal te stellen in het maatschappelijke en politieke debat rond de praktijk van donorconceptie. Ze voelden daarbij een nood aan erkenning van donorkinderen als personen met eigen rechten en informatiebehoeften.
Meer lezen

Mapping the Margin

KU Leuven
2025
Riet
Nonneman
This thesis explores how architectural practice engages with the socio-
political realities of displacement through methods of subjective storytelling
and spatial observation. Set within the broader frameworks of
temporality and marginality, the focus lies on two reception centres for
asylum seekers in Flanders: Opvangcentrum Westakkers – Rode Kruis
and Rode Kruisopvangcentrum Beveren. It does so by mapping how individuals
negotiate homemaking practices within these temporary and
institutionalised contexts.
By adopting a position of critical proximity, the analysis draws on sketching,
informal interviews, and on-site presence as tools to map space in
both a physical and emotional sense. Through this approach, personal
subjectivity is not masked, but embraced as a lens through which to reveal
hidden spatial narratives and to question the traditional role of the
architect.
This socio-spatial reflection is grounded in intersectional theory, building
on the work of researchers such as Luce Beeckmans, Huda Tayob and
Seethaler-Wari. It seeks to reframe the architectural gaze towards the
margin, as defined by bell hooks, not as a zone of lack or exclusion, but
as a space of resilience, improvisation, and agency. Rather than offering
a design solution, this thesis proposes a method of architectural engagement
that centres listening, mapping, and the empowering of voices that
are often left unheard.
Ultimately, this thesis aims to challenge dominant architectural modes by
foregrounding the potential of alternative, slower, and more humane ways
of reading and working with space, particularly in contexts where uncertainty
and hope coexist.
Meer lezen

De bewapening van de ruimte: is het juridisch kader even leeg als de ruimte zelf?

KU Leuven
2025
Tom
Vollbracht
De bewapening van de ruimte vormt een groeiende uitdaging binnen de internationale gemeenschap. Terwijl het aantal staten met militaire ruimtecapaciteiten toeneemt en ruimtewapens ontwikkelt, ontbreekt een internationaalrechtelijk kader om dit te reguleren. Deze masterproef onderzoekt of het bestaande internationale recht in staat is in een effectief juridisch kader te voorzien. Daarnaast analyseert het hoe de statenpraktijk er vandaag uitziet door de gedragingen van staten en hun posities binnen het internationaal debat te analyseren.
Hiertoe zal deze masterproef eerst nagaan wat onder een “ruimtewapen” kan worden verstaan. Vervolgens wordt het geldig internationaalrechtelijk kader in kaart gebracht, waarbij het ruimterecht en het internationaal humanitair recht worden geanalyseerd. Daarna zal een hoofdstuk de statenpraktijk onderzoeken door de feitelijke gedragingen en internationale standpunten van staten te onderzoeken. Internationale organisaties worden hierbij niet uit het oog verloren.
Uit dit onderzoek zal blijken dat het internationaal recht vandaag grotendeels tekort schiet. Er bestaat geen universele definitie van een ruimtewapen, en begrippen als “vreedzaam gebruik” en “the province of all mankind” worden op uiteenlopende wijze geïnterpreteerd. Daarnaast varieert de statenpraktijk sterk en bestaat er een groot verschil tussen de feitelijke gedragingen van staten en hun posities in het internationaal debat.
Deze masterproef toont hierna aan dat deze uiteenlopende gedragingen en zienswijzen een belemmering vormen voor de totstandkoming van een effectief juridisch kader. Tegelijkertijd toont het een groeiend bewustzijn aan dat het uitblijven van initiatieven risico’s met zich meebrengen voor de veiligheid en duurzaamheid van het gebruik van de ruimte. 
Meer lezen

KLIMAATBEWUSTZIJN IN KUNSTBESCHOUWENDE VAKKEN. Leerlingen secundair onderwijs op een vakoverschrijdende manier betrekken bij klimaateducatie binnen kunstbeschouwende vakken.

Universiteit Gent
2025
Pieter
Verstraete
Jongeren maken zich zorgen om het klimaat. De klimaatmodellen tonen een toekomst met complexe en uiteenlopende uitdagingen. De individuele en collectieve keuzes die we maken bepalen mee het verloop en de ernst van de gevolgen. Om tot handelen te komen is niet alleen klimaatkennis, maar ook een zeker klimaatbewustzijn essentieel. Het besef wat er aan de hand is en de wil om daar iets aan te doen.
Met deze paper onderzoeken we hoe kunst en kunstbeschouwende vakken het klimaatbewustzijn van jongeren kan versterken. Kunst heeft immers de kracht om te beroeren. Het speelt in op onze zintuigen en wekt emoties op. In die zin bieden kunstbeschouwende vakken een unieke context om klimaateducatie te integreren.
We onderzoeken achtereenvolgens waarom we klimaateducatie, vakoverschrijdend aanbieden, welke meerwaarde kunst en kunstbeschouwende vakken bieden en hoe we dat praktisch implementeren in de Vlaamse onderwijscontext. De finaliteit van deze paper is een les klimaateducatie in een kunstbeschouwend vak. Deze les werd in de praktijk getoetst in de derde graad van Scholen Da Vinci in Sint-Niklaas.
Uit dit praktijkonderzoek blijkt er wel degelijk een rol weggelegd voor kunstbeschouwende vakken om klimaateducatie te integreren. Het biedt cognitieve en pedagogische voordelen om tot een dieper bewustzijn te komen in de oorzaken en gevolgen van klimaatverandering. Kunstwerken bieden ook een vakdidactisch potentieel om doelbewust in te zetten op specifieke cognitieve processen en leeractiviteiten. Bovendien faciliteert en stimuleert de Vlaamse overheid vakoverschrijdend lesgeven, specifiek ook voor klimaateducatie. Kunst en kunstbeschouwende vakken als brugfunctie tussen kennis en engagement.
Meer lezen

Silent Spread: Using a digital serious game on Phytophthora cinnamomi to facilitate cognitive thinking processes and inspire the creation of a cognitive sustainability compass

Universiteit Gent
2025
Charl Justine
Darapisa
Deze studie onderzoekt het gebruik van serious games in het bevorderen van kennisverwerving over Phytophthora cinnamomi (Pc), een invasieve bodemaandoening die het Mediterrane eikecosysteem in Spanje bedreigt. Gebaseerd op de cognitieve taxonomie van Bloom heeft het onderzoek als doel te evalueren welke specifieke spelelementen (trivia, quiz, spelbeheer en spelsituaties) de vijf cognitieve denkprocessen ondersteunen, en of serious games kunnen dienen als effectieve hulpmiddelen om via de Cognitive Sustainability Compass reflectie over duurzaamheid te stimuleren.

Silent Spread, een digitaal bordspel, werd ontwikkeld en gespeeld door 35 studenten op universitair niveau. De PLS-SEM-analyse toont aan dat Silent Spread middelhoge tot hogere denkvaardigheden bevordert, waarbij analyseren de sterkste rol speelt in het aanleren van verspreidingsmechanismen.

De sessies met de Cognitive Sustainability Compass tonen aan dat vooral de sociale pijler van duurzaamheid werd benadrukt, met thema’s als samenwerkend leren en een sterkere verbondenheid met rurale realiteiten. De studie onderstreept dat serious games vooral het toepassen van kennis stimuleren in plaats van enkel het onthouden van feiten. Daarom moet toekomstig onderzoek nagaan hoe deze spellen het leren binnen én buiten de virtuele omgeving kunnen versterken. Daarnaast stelt de studie het hiërarchisch model van Bloom in vraag en benadrukt ze dat de 21e eeuw nood heeft aan vaardigheden zoals samenwerking, probleemoplossend denken en systeemdenken, die spelers met succes hebben aangetoond.
Meer lezen

Model-based Outdoor Thermal Comfort and Urban Heat Island Assessment of an Urban Park: A Case Study of Zuidpark Antwerp

Universiteit Antwerpen
2025
Tim
Goossens
Het stedelijk hitte-eiland en thermisch ongemak vormen steeds grotere uitdagingen in Europese steden naarmate de klimaatverandering en verstedelijking toenemen. Deze thesis onderzoekt de microklimatologische en thermische comfort effecten van de omvorming van een verharde parkeerplaats tot een begroeid stadspark (Zuidpark, Antwerpen). Aan de hand van een combinatie van veldmetingen en ENVI-met-modellering werden drie scenario's vergeleken: een volledig verharde parkeerplaats (vroeger), de huidige situatie met jonge begroeiing (nu) en een toekomstscenario
met volledig ontwikkelde boomkruinen.

De resultaten tonen meetbare verkoelende effecten aan, met een gemiddelde daling van de luchttemperatuur overdag van 0,6 °C in het huidig scenario en 1,1 °C in het toekomstscenario. De gemiddelde daling tijdens piekuren gaat tot 1,2 °C. De fysiologische equivalente temperatuur (PET) daalde met gemiddeld 1,2 °C in het huidige scenario en gemiddeld 4,6 °C in het toekomstscenario, waardoor periodes van extreme hittestress werden uitgesteld en verkort.

Deze analyse benadrukt het belang van volgroeide boomkruinen en ventilatiecorridors voor het maximaliseren van de afkoeling, maar toont ook de beperkingen van het model
aan wat betreft de nauwkeurigheid van de luchttemperatuur in vergelijking met de stralingstemperatuur. Deze bevindingen bevestigen de waarde van stedelijke vergroening als een op de natuur gebaseerde oplossing voor het verminderen van het stedelijke
hitte-eilandeffect en het verbeteren van het thermisch comfort. De studie biedt inzichten voor stedenbouwkundigen, beleidsmakers en volksgezondheidsinstanties bij het ontwerpen van klimaatbestendige steden.
Meer lezen

Het spanningsveld tussen het Russisch en het Oekraïens: De ervaringen van tolken voor Oekraïense oorlogsvluchtelingen

KU Leuven
2025
Nathalie
Mariën
Sinds het begin van de Russische invasie in Oekraïne op 24 februari 2022 wordt Europa geconfronteerd met de grootste vluchtelingencrisis sinds de Tweede Wereldoorlog. Oekraïense vluchtelingen hebben in gastlanden zoals België te kampen gekregen met veel uitdagingen. Deze hebben het belang aangetoond van taalbarrières. Hoewel Oekraïens de officiële taal van Oekraïne is, wordt er nog steeds veel Russisch gesproken. Dit is voornamelijk het geval in de oostelijke regio’s van het land. Deze linguïstische dualiteit creëerde een complexe dynamiek voor tolken die Oekraïense vluchtelingen te hulp schieten in Vlaanderen. Daar wordt namelijk regelmatig een beroep gedaan op tolken Russisch- Nederlands ondanks de geopolitieke en emotionele gevoeligheid die tegenwoordig gepaard gaat met de Russische taal.
Deze thesis onderzoekt de ervaringen van zowel professionele als niet-professionele tolken die sinds de aanvang van de oorlog met Oekraïense vluchtelingen hebben gewerkt. Door middel van diepte- interviews met elf tolken van verschillende achtergronden gaat deze studie na of zij tijdens hun tolkopdrachten überhaupt een spanningsveld ervaren tussen de Russische en Oekraïense taal en zo ja, hoe. De studie onderzoekt ook hoe deze ervaringen verschillen naargelang de professionele status en etnische afkomst van de tolk.
Uit de bevindingen blijkt dat de meeste vluchtelingen pragmatisch Russisch-Nederlandse tolken accepteren vanwege hun dringende noden. Sommigen voelen zich echter ongemakkelijk of krijgen zelfs ‘de taal van de agressor’ niet over hun lippen. Tolken van Russische afkomst melden vaak emotionele spanning. Ze geven de noodzaak aan om hun standpunt over de oorlog te verduidelijken om het vertrouwen te winnen van hun cliënten ondanks het neutraliteitsprincipe. Deze studie wijst ook op het gebrek aan bewustzijn bij hulpverleners over het complexe taallandschap van Oekraïne.
Dit onderzoek draagt bij tot het veld van de tolkwetenschap door in te gaan op een voordien onderbelicht raakvlak van taal, identiteit en conflict nopens de ervaringen van tolken voor Oekraïense vluchtelingen in Vlaanderen.
Meer lezen

Stadsvernieuwing in Santo Antônio door een vrouwelijke lens - Een participatief actieonderzoek naar de vrouwelijke beleving van de publieke ruimte

Universiteit Antwerpen
2025
Rosa
Hillebron
Dit onderzoek speelt zich af in het noordoosten van Brazilië, in de deelstaat Pernambuco. Recife heeft als hoofdstad van deze staat met ongeveer 1,5 miljoen inwoners te kampen met sociale uitdagingen. Onveiligheid in de publieke ruimte is een van deze uitdagingen, en is een veelbesproken onderwerp in de samenleving. Zo worden bepaalde plaatsen actief vermeden, zoals de wijk Santo Antônio, een historisch deel van het centrum van Recife. Wat ooit een bruisende en levendige wijk was, heeft nu plaatsgemaakt voor leegstand en criminaliteit. Het begrip onveiligheid is een belangrijk onderdeel van de identiteit van de wijk Santo Antônio, en wordt door iedereen anders ervaren. Zo kunnen vrouwen andere percepties hebben dan mannen in het ervaren van veiligheid, en is deze eerste groep vaak vergeten bij het betrekken van perspectieven voor nieuwe stadsontwikkelingen. In dit onderzoek wordt het genderaspect van veiligheid verder uitgewerkt, en wordt onderzocht hoe vrouwen in de krakersbeweging van Leonardo Cisneiros onveiligheid ervaren in hun mobiliteitspatronen in de wijk Santo Antônio. Hierbij wordt gefocust op aspecten van gendered fear of crime die impact kunnen hebben op de belevingswereld van vrouwen. Via een participatieve actie wordt de ervaring van vrouwen in de publieke ruimte als prioriteit genomen, en wordt er bewustwording gecreëerd rond de problemen die zij ervaren. Dit is een eerste stap in de richting van inclusieve stadsvernieuwing voor Santo Antônio, met de noden van de vrouwen als prioriteit.
Dit onderzoek maakt deel uit van de ISTT-onderzoeksgroep. Het uitgangspunt van deze studio is het doen van een participatief actiegericht onderzoek, ook wel PAR. Participatieve onderzoeksmethoden zoals gezamenlijke workshops en activiteiten staan hierbij centraal, waarbij de onderzoeksgroep meestuurt in de ontwikkeling van het onderzoek.
De resulterende gegevens gaven aan dat er een tekort aan buurtactiviteiten, bewoners, natural surveillance, maintenance en social management is in Santo Antônio. De reden van het gevoel van onveiligheid ligt hierbij vooral in het tekort aan mensen op straat, wat een gebrek aan sociale controle veroorzaakt. Er is behoefte aan activiteiten voor families in de buurt, en meer sociale voorzieningen. Als wordt gekeken naar fysieke aspecten van de publieke ruimte worden meer plaatsen voor kinderen om te spelen en meer faciliteiten zoals winkels en openbare toiletten benoemd die de publieke ruimte aangenamer zouden maken om te bezoeken. Hiervoor zijn zowel ruimtelijke ingrepen nodig die de stadsvernieuwingsdienst Recentro in hun masterplan zou kunnen opnemen, als het herzien van de huidige stedelijke planningspraktijken. Om aan inclusieve stedelijke ontwikkeling te doen vanuit het oogpunt van de vrouw moet er worden gekeken naar het actief opbouwen van nieuwe stedelijke identiteiten in de wijk, zowel op ruimtelijk als sociaal vlak. Ook moet er rekening worden gehouden met de nachtelijke identiteit in het ontwerpproces van de wijk. Kinderen moeten een centrale rol krijgen in het masterplan, omdat ouders en moeders in het specifiek hierdoor ook een plaats krijgen in de publieke ruimte. Tot slot wordt gepleit voor een inclusief investeringsplan, waarbij actief investeerders worden aangetrokken die oog hebben voor sociale initiatieven en verbeteringen in de wijk
Sleutelwoorden: informal feminist placemaking, feminist city, gender, gendered fear of crime, participatory walk, veiligheid, participatory action research, empowerment.
Meer lezen

Socio-economische mobiliteit op de werkvloer: een kwalitatief onderzoek naar de werkervaring van sociale stijgers met een lage SES-achtergrond

Universiteit Gent
2025
Cynthia
Maes
  • Mikay
    De Jaeger
Kwalitatief onderzoek naar de werkervaringen van sociale stijgers, op basis van 51 diepte-interviews.
Meer lezen

Onderschatten we de zeekreeft (Homarus gammarus)

Odisee Hogeschool
2025
Amber
Vroonen
Genomineerde longlist Bachelorprijs
Kreeften worden in culinaire contexten nog steeds vaak levend gekookt. Ze ondergaan lange,
stressvolle transporten, worden op zeer lage temperaturen gehouden, uitgehongerd, en blijven één
van de weinige consumptiedieren die levend verkocht en bereid worden. Deze praktijken krijgen
steeds meer kritiek naarmate het wetenschappelijk bewijs voor bewustzijn en lijdensvermogen van
schaaldieren groeit. Toch zijn kreeften in veel landen nog steeds uitgesloten van
dierenwelzijnswetgeving. Deze studie behandelt de wetenschappelijke en ethische urgentie rond de
behandeling van kreeften via een drieledig onderzoek: een literatuurstudie, een bevraging van de
publieke perceptie en een gedragsmatige trainingsproef.
We onderzochten hoe het publiek kijkt naar het welzijn van kreeften en in hoeverre dit overeenkomt
met de huidige praktijken. Daarnaast testten we of Europese kreeften (Homarus gammarus) kunnen
leren via operante conditionering, associaties kunnen vormen tussen prikkels en voedselbeloningen,
en hoe consistent ze aangeleerde gedragingen uitvoeren.
De literatuurstudie bespreekt biologie, cognitie, natuurlijk gedrag, leefomgeving, pijnperceptie en
ethische implicaties van het gebruik van kreeften in voedselsystemen. De bevindingen dagen
bestaande aannames over ongewervelden uit en roepen vragen op over de huidige omgangsvormen.
De publieksenquête (n = 334) bracht aan het licht dat, hoewel de meeste respondenten kreeft ooit
hadden geproefd, regelmatige consumptie zeldzaam was. Prijs, ethische bezwaren en gebrek aan
gelegenheid werden vaak genoemd, terwijl er sterke steun was voor betere bescherming en
humanere slachtmethoden.
Tot slot werd een gedragsmatige trainingsproef uitgevoerd met één Europese kreeft, Orion. Met
geurprikkels en een targetobject (een Kong-speeltje) vertoonde hij gedragingen die consistent zijn
met operante conditionering, zoals objectmanipulatie, probleemoplossend gedrag en doelgericht
zoeken, wat wijst op cognitieve flexibiliteit en leervermogen.
Deze bevindingen tonen een kloof tussen publieke houding, wetenschappelijk bewijs en
commerciële praktijken. Hoog-stressvolle dodingsmethoden, zoals levend koken, lijken steeds
moeilijker te rechtvaardigen. Deze studie benadrukt de nood aan wetgevende hervormingen, grotere
publieke bewustwording en verder onderzoek naar diervriendelijkere omgang met schaaldieren.
Meer lezen

Wanneer geluk en verdriet samenkomen: het verlies van een kind uit een meerlingzwangerschap

Arteveldehogeschool Gent
2025
Sofie
De Roeck
Genomineerde longlist Bachelorprijs
Het verlies van een kind uit een meerlingzwangerschap is een ingrijpende gebeurtenis die een grote impact nalaat op de ouders. Het brengt een complex rouwproces met zich mee, waarbij gevoelens van vreugde en verdriet voortdurend met elkaar in conflict zijn. Jaarlijks bedraagt de perinatale sterfte bij meerlingen 20,2 ‰ terwijl dit slechts 6,2‰ is bij eenlingen.
In deze bachelorproef wordt onderzocht hoe ouders dit verlies ervaren, welke rouwprocessen zij doormaken en welke specifieke noden zij hebben tijdens deze moeilijke periode. Er wordt inzicht verkregen in de emotionele, sociale en psychologische gevolgen van dit verlies en gekeken welke ondersteuning ouders als helpend ervaren. Hierbij wordt vooral stilgestaan bij de belangrijke rol die de vroedvrouw in dit proces kan spelen.
De theorie wordt aangevuld met een praktisch deel waarin een driedelige podcast de verhalen van drie moeders die een deel van een meerling hebben verloren aan bod komen.
De resultaten van deze bachelorproef tonen aan dat ouders van een overleden kind uit een meerlingzwangerschap vaak te maken krijgen met onderschatting van hun rouw en een gebrek aan adequate ondersteuning. Een gespecialiseerde en sensitieve aanpak is essentieel om hun rouwproces te erkennen en te begeleiden. De vroedvrouw speelt hierin een centrale rol door niet alleen emotionele ondersteuning te bieden, maar ook praktische informatie en doorverwijzingen naar gespecialiseerde hulpverleners.
Deze bachelorproef onderstreept de noodzaak van betere scholing en sensibilisering binnen de vroedkunde om de zorg voor ouders die geconfronteerd worden met perinataal verlies binnen een meerlingzwangerschap te optimaliseren.
Meer lezen

The link between self-stigma and self-efficacy toward the reintegration process of people experiencing homelessness in Malta.

Hogeschool UCLL
2025
Sylena
Sorba
Deze scriptie onderzoekt dakloosheid in Malta, een vaak onzichtbaar probleem dat sterk wordt beïnvloed door culturele waarden zoals familieruzie, religie en sociale acceptatie. Het onderzoek richt zich op de relatie tussen zelfstigma en zelfeffectiviteit bij mensen die dakloos zijn. De resultaten laten zien dat er een sterke negatieve correlatie bestaat: hoe hoger het gevoel van zelfeffectiviteit, hoe lager het ervaren zelfstigma. Over het algemeen hebben deelnemers een hoog gevoel van zelfeffectiviteit, terwijl de onzichtbaarheid van dakloosheid in Malta zowel beschermend kan zijn tegen stigmatisering als een belemmering voor structurele verandering. Vergroting van bewustzijn en publieke kennis over dakloosheid is essentieel voor maatschappelijke en beleidsmatige verbeteringen.
Meer lezen

Why Architects Wear Prada

Universiteit Gent
2025
Mira
Nietvelt
Flagship fashion stores zijn geëvolueerd van eenvoudige commerciële ruimtes tot meeslepende omgevingen waarin architectuur bepaalt hoe mode wordt ervaren, herinnerd en begrepen. Deze thesis onderzoekt hoe ruimtelijk ontwerp bijdraagt aan merkidentiteit door retail te transformeren tot een zintuiglijke en culturele ervaring. Via materiaalkeuze, licht, circulatie en sfeer fungeert architectuur als een narratief medium dat gedrag stuurt en betekenis versterkt.

Ondanks hun prominente aanwezigheid worden modieuze retailruimtes vaak over het hoofd gezien in academische architectuurprogramma’s. Dit onderzoek vult dat gat door flagship stores, ontworpen door architecten, te analyseren als scenografische platforms die storytelling verbinden met ruimtelijke beleving. Het volgt de ontwikkeling van meeslepende flagship-architectuur vanaf OMA’s Prada Epicenter (2001) in New York tot recente casestudy’s in Londen, Tokio, Parijs en Miami.

De methodologie combineert theoretisch onderzoek, het opstellen van een historische tijdslijn en veldwerk op locatie. Persoonlijke bezoeken en zintuiglijke observatie voeden de analyse van hoe ruimte emoties oproept, merkwaarden uitdrukt en gebruikerservaringen vormgeeft.

De bevindingen laten zien dat deze modespecifieke ruimtes de grenzen vervagen tussen publiek en privé, spektakel en intimiteit, economie en cultuur. Ze maken duidelijk dat architectuur niet ondergeschikt is aan mode, maar integraal deel uitmaakt van haar uitdrukking. Door identiteit te ensceneren en emotionele betrokkenheid uit te lokken, herdefiniëren flagship stores wat het betekent om te ontwerpen voor consumptie. De thesis pleit voor hun opname in architectuurtheorie als cruciale plekken waar culturele, symbolische en ervaringsgerichte krachten samenkomen.
Meer lezen

De beleving van de partner van een transgender persoon na een genderbevestigende ingreep. Een kwalitatief onderzoek met de focus op relatie, intimiteit en seksualiteit.

KU Leuven
2025
Maximo
Meerschaut
In deze masterproef wordt de romantische en seksuele beleving van cisgender partners van een transgender persoon na het ondergaan van een genderbevestigende ingreep onderzocht. Eerder onderzoek toont aan dat er nog onvoldoende kennis is over de gevolgen hiervan op de partner en de partnerrelatie. Ook op andere levensdomeinen lijken nog enkele blinde vlekken, wat de nood aan onderzoek omtrent de beleving van de partners en diens specifieke noden en behoeften benadrukt. Deze masterproef werd opgezet met de ambitie meer inzicht te verwerven betreffende de beleving, noden en behoeften van deze partners, zodoende de toekomstige partnerzorg hierop beter kan worden afgestemd.
Dit onderzoek betreft een kwalitatieve studie middels zeven semigestructureerde interviews met cisgender partners van wie de trans partner de genderbevestigende operatie minimaal zes maanden geleden onderging. Alle interviews werden opgenomen, gepseudonimiseerd, getranscribeerd en handmatig geanalyseerd volgens het stappenplan van Braun en Clarke (2006) betreffende thematische analysemethode.
Deze thematische analyse resulteerde in vier centrale thema’s. Thema 1 benadrukt dat open communicatie een cruciaal aspect is binnen de relatie. De transitie werd als een emotionele rollercoaster ervaren, waarbij het opnemen van de verzorgende rol voor voldoening zorgde in een emotioneel belastende herstelperiode. Alle participanten vonden het vanzelfsprekend om er te zijn voor hun trans partner. Thema 2 gaat in op de gevolgen van de genderbevestigende ingreep, waarbij de partner soms een bijdrage kan leveren en een impact hebben op de operatiekeuze. Fertiliteit kwam af en toe ter sprake als een gevoelig thema, aangezien een natuurlijke zwangerschap meestal niet mogelijk is. In thema 3 wordt intimiteit gedefinieerd als “er voor elkaar zijn”, connectie, vertrouwen en samenzijn. Verschillende participanten gaven aan dat er geen veranderingen waren in emotionele intimiteit. Echter zijn er sommigen die aangeven dat dit geleid heeft tot een hechtere band. Seksualiteit werd dan weer benoemd als verlangen naar en het hebben van seks en genot. Postoperatieve seksualiteit werd ervaren als een ontdekkingstocht waarbij men met communicatie en voorzichtigheid het lichaam van de trans partner opnieuw gaat leren kennen. De verandering in seksueel script werd meermaals als positief ervaren. Thema 4 geeft de specifieke noden en behoeften doorheen de transitie aan, waarbij voornamelijk steun en betrokkenheid essentieel bleken. Uit de data bleek er ook een duidelijke informatiebehoefte, althans onmiddellijk na de ingreep, waarvoor een brochure werd gesuggereerd. Verder werd ook het gebrek aan lotgenotencontact beschreven, waarbij praatavonden als potentiële oplossing werden genoemd.
Deze bevindingen en terugkoppeling naar de literatuur zijn terug te vinden in de discussie sectie. Er kan geconcludeerd worden dat een genderbevestigende ingreep grote gevolgen heeft op diverse aspecten van de relatie, waaronder de relatiebeleving, fertiliteit en seksualiteit. In de periode onmiddellijk na de ingreep wordt een grote marge aan diverse gevoelens ervaren, waaronder angst, machteloosheid, maar ook dankbaarheid en een sterkere connectie. Echter kunnen deze gevoelens deels worden verlicht door het vervullen van de informatiebehoefte. Deze masterproef eindigt met een uiteenzetting van de beperkingen van het onderzoek, implicaties voor verder onderzoek en een samenvattende conclusie.
Meer lezen